Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » Overige » Songfanfics » Born to Run

Songfanfics

28 maart 2009 - 13:38

1683

2

547



Born to Run

Hij ligt op zijn rug op het bed. De matras is hard en het laken ligt op een bolletje op het voeteneinde getrapt. De ventilator naast zijn hoofd maakt een zacht zoemend geluid en zwiept de warme lucht in het rond. Met zijn linkerhand pulkt hij aan het gat in zijn jeans ter hoogte van zijn knie, met zijn rechter speelt hij met de bijna opgerookte sigaret.
De klok naast zijn bed wijst tien voor vier aan. Dat wil zeggen dat Wendy bijna klaar is met school en hij heeft haar beloofd dat hij haar zou ophalen voor een ritje. Met een kreun duwt hij zich overeind en drukt de peuk uit in de toch al volle asbak. Hij graait zijn sleutels van de kast en stommelt de trap omlaag. De deur klapt achter hem dicht.
Met grote passen beent hij naar zijn auto. Hij streelt over het stuurwiel en veegt wat lege blikjes onder de passagiersstoel. Gisterennacht is hij weer tot de zonsopgang blijven rondrijden en dan heeft hij graag wat te drinken bij zich. Hij haat deze stad en tegelijk kan hij niet zonder. Hij blijft gefascineerd door de vele facetten onder het veranderende licht van de zon of de maan. Hij rijdt graag vele uren na elkaar rond om de metropool minuut na minuut subtiel te zien veranderen in kleuren, sfeer, tempo, drukte en schoonheid. Desondanks is zijn enige droom hier weg te raken, weg uit deze jungle van beton en verkeerslichten, uit deze uitzichtloosheid van buitenwijken waar elk huis op alle andere lijkt en waar iedereen dezelfde oersaaie jobs uitvoert. Het leven van stadsmensen is zoals het grondplan van hun grote steden. Geordend, rechtlijnig en grijs. En als je even niet oplet ben je hopeloos verdwaald.
Dat is niet wat hij wilt. Hij droomt ervan om op een dag de stad uit te rijden en nooit meer om te draaien. De laatste tijd wordt die roep steeds sterker, hij gaat steeds vaker buiten de stad rondrijden. Maar waar hij ook heengaat, ’s avonds zet hij steevast zijn koplampen aan en keert hij terug naar huis. Hij raakt nooit ver genoeg weg, overal waar hij rijdt ziet hij die vervloekte betonnen torens in zijn achteruitkijkspiegel. Hij gruwt ervan en elke dag weer belooft hij zichzelf dat hij ooit zo ver zal rijden dat hij die woestijn van staal en glas niet meer ziet. Dan zal hij die band die hem steeds weer terughaalt losscheuren en blijven rijden, naar een ander leven, wat het ook is.
En tegenwoordig rijdt hij niet meer alleen in die droom. Nee, tegenwoordig heeft hij Wendy naast zich. Wendy, met haar roodbruine krullen en haar hazelnootkleurige ogen. Het meisje met de duizend sproetjes op haar gezicht en haar polsen vol gekleurde armbandjes. De schoonheid met de geweldige flodderkleren en de vuurrode enkellaarsjes. Zijn Wendy. Zij begrijpt wat hij bedoelt als hij het heeft over zijn plannen om de stad te verlaten. Ze knikt als hij zegt dat hij zich hier gevangen voelt, claustrofobisch, begraven. Hij wil vrij kunnen ademen, rijden over lange rechte wegen met voor zover het oog kan zien geen huizen in de omgeving en met haar naast zich. Dan lacht ze en kust hem op het puntje van zijn kaaklijn, haar manier om te zeggen dat ze hem gek vindt. Maar ze houdt van hem, en ze begrijpt wat hij bedoelt. En ze heeft hem beloofd dat als hij op een dag écht weg wil, dat ze dan met hem meegaat.
Hij realiseert zich dat hij zit te dromen, draait de sleutel om in het contact en stuurt zijn auto de straat op. Al rijdend dwalen zijn gedachten weer af naar Wendy. Hoe lang waren ze nu al samen? Het is al zeker langer dan drie jaar, maar hoeveel langer precies weet hij niet. Wendy is goed met datums en met rekenen, hij niet. Hij houdt in ieder geval nog evenveel van haar als die eerste dag. Waarschijnlijk meer. Ze is niet enkel zijn liefje, ze is ook zijn beste vriend. Hij kent al haar dromen en angsten, en zij die van hem.
Vroeger dacht hij altijd dat een jongen zijn meisje moest beschermen, dat hij zich als een ondoordringbaar pantser om haar heen moest wikkelen om haar te behoeden tegen de rest van de wereld. Maar met Wendy ging het anders. Met haar heeft hij eerder het gevoel dat zij zijn hand neemt en voor hem uit rent. Maar hij laat zich gewillig op sleeptouw nemen, als dat betekent dat hij haar hand mag vasthouden.
Met haar erbij neemt hij zijn wereldje minder serieus. Ze liet hem inzien hoe groot de wereld is, en zo begreep hij ook waarom hij zich niet op zijn gemak voelt in de stad. Wendy is zijn sleutel naar een beter leven, ze laat hem inzien dat hij hier weg kan als hij wil. Zij hoeft niet weg, iemand als Wendy draagt de hele wereld in zich mee. Maar ze zou wel meegaan, voor hem.
Hij hoeft haar niet te beschermen maar hij mag het als hij wil. Dan laat ze zich door hem optillen en draagt hij haar overal naartoe, als een klein meisje dat je niet wilt neerzetten uit angst dat ze zal vallen en haar knieën schaven. Maar bij hen was het meer paraderen dan beschermen. Hij houdt haar dan hoog in de lucht alsof hij wil zeggen: ‘Kijk eens! Die is van mij!’ En zij steekt vervolgens haar handen in de lucht en lacht om te laten zien dat ze gelukkig is.
Maar meestal houden ze gewoon elkaars hand vast, ogenschijnlijk nonchalant maar tegelijk heel bewust van elkaars aanwezigheid. Als een duo van hardlopers die wachten tot één van beide een startsein geeft om te beginnen rennen. Hij weet dat als hij ooit uit zijn startblokken schiet om hier weg te geraken, dat ze hem perfect in de maat zal volgen.
Wendy zegt vaak dat ze allebei een ander soort zwervers zijn. Hij zwerft lichamelijk rond, hij doorkruist de stad soms dagen en nachten aan een stuk met zijn auto, maar zijn hoofd zit nog een stukje vast aan zijn thuis hier. En Wendy is net het tegenovergestelde. Zij blijft waar ze is, in haar slaapkamer in haar buitenwijkhuis, maar haar geest is altijd ergens anders. Die zwerft rond over de toppen van de Andes of duikt door de golven van de Indische oceaan of bezoekt werelden waar alleen zij het bestaan van afweet. Daarom passen ze bij elkaar, beweert zij.
Verliefd zijn is een beetje als koorddansen. Als je iemand anders bezig ziet ben je jaloers omdat die het er zo eenvoudig laat uitzien, en zelf ben je constant bang om te vallen. Hij houdt van die metafoor, want hij heeft vreselijke hoogtevrees. Als er iets is wat hij nooit zal doen is het wel op een koord hoog boven de grond gaan lopen. Maar dit mentale koorddansen vindt hij eigenlijk best leuk. Je bent immers met z’n tweeën. De een kan de ander altijd opvangen.
Hij remt af en parkeert zich voor de school. Net op tijd, hij hoort ergens een hard rinkelend geluid en meteen beginnen de leerlingen naar buiten te stromen. Hij houdt zijn ogen op de massa gericht tot hij ergens de glanzende bos krullen van Wendy herkent. Hij toetert kort en ze komt op hem afrennen. Haar bloemenjurkje fladdert op rond haar benen en de hakjes van de rode laarsjes tikken op het warme asfalt. Met een zwaai trekt ze het portier open, keilt haar tas op de achterbank en ploft naast hem neer.
“Bedankt om me op te pikken.”¯ zegt ze en kust zijn lippen. Ze smaakt naar lipgloss met kersen. De liefde is grillig en onvoorspelbaar, denkt hij bij zichzelf. Je weet nooit wanneer ze zal opduiken om je hoofd op hol te doen slaan en je weet nooit waarin je haar zal herkennen. Maar op een dag tekent ze hartjespatronen in de sproetjes van het meisje waar je van houdt en dan weet je zeker dat ze echt is.
Ze rommelt in haar tas en vist er een kam uit.
“Mijn haar lijkt wel een vogelnest.”¯ zucht ze en begint verwoed haar krullen te ontwarren.
“Een zeer charmant vogelnest dan toch.”¯ lacht hij en woelt er met zijn hand doorheen.
“Hou jij je aandacht maar op de weg.”¯ vuurt ze terug en trekt de achteruitkijkspiegel naar zich toe. Ze draait zich ijdel in profiel en bestudeert haar gezichtje. Hij schudt zijn hoofd en trekt op. Ze passeren het reuzenrad aan de stadsrand dat langzaam zijn zoveelste rondje draait. De pastelkleurige bakjes hebben iets melancholisch over zich. Hij weet niet goed wat voor sfeer het uitstraalt, maar het laat hem zowel huiveren als glimlachen.
De straat leidt hen weg uit de stad en hij geeft gas bij. Er zijn niet zoveel auto’s op de weg dus hij kan goed doorrijden. Wendy heeft haar laarsjes uitgetrokken en roffelt met haar blote voeten op het dashboard. Hij remt plots en stuurt de auto naar een kleine parking. Daar stopt hij, legt de motor stil en kijkt haar ernstig aan.
“Waar wil je heen?”¯ vraagt hij. Ze weet dat hij het niet alleen over vanavond heeft. Ze weet best wat hij bedoelt. Hij is zo gek op haar dat hij hier niet meer weg wilt zonder haar. Al zijn dromen en al zijn gevoelens, zelfs zijn drang om hier vandaan te rennen, hebben een extra dimensie gekregen door haar eraan toe te voegen. Dus nu heeft zij er ook wat over te zeggen. Zij mag voorop rennen en de weg bepalen.
Ze lacht en zegt “Waar willen wij heen, bedoel je.”¯ Haar ogen twinkelen. Hoe doet ze dat toch? Altijd de juiste dingen zeggen op de juiste momenten. Ze buigt naar hem toe en kust het topje van zijn neus, zijn wang, zijn kin en ten slotte zijn lippen. Een kus om voor te sterven. Een kus om voor eeuwig te herinneren.
Hij draait de sleutel om en de motor slaat aan. Veel langzamer dan daarnet rijden ze terug naar de stad. Ze voelen allebei dat het niet lang meer zal duren. Ze zijn bijna klaar om te rennen.

Born to run - Bruce Springsteen


Reacties:


Daydream
Daydream zei op 2 april 2009 - 14:36:
Als dit niet mooi is, ben ik Sinterklaas en Zwarte Piet tegelijk. M.a.w.: dit is supermooi geschreven!! Hoe the hell krijg je zoiets op papier?! Dat is om stikjaloers op te zijn. En Whatever heeft gelijk: natuurlijk hebben ze je binnengelaten op die academie! Of ze moesten daar wel héél gestoord zijn.
*gaat snel de andere verhaaltjes lezen*

xx.


Whatever
Whatever zei op 28 maart 2009 - 18:05:
En zeg nu eens.
Wat is nu het probleem rond het feit dat jij dit een jaar geleden schreef?
Tis echt megagoed! Natuurlijk dat ze u binnengelaten hebben op de schrijversacademie.
Hmm, ik lees ook altijd liever dingen die vanuit het Hij-perspectief geschreven zijn.. Ik weet niet echt waarom, nou ja.
En oh God, ik adoreer u schrijfstijl. Ge kunt alles zo gedetailleerd verwoorden zonder de zinnen te verprutsen, en je bouwt het zo mooi op; het begin is gewoon cool
En de metafoor vond ik ook echt super. Echt wauw, waar haal je het gewoon? ^^
En het plaatje compleet te maken, Bruce Springsteen.
Ach, wie kan dit nu niet mooi vinden?