Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » Overige » Killers Instinct // HOTD » 3. Ontsnappen aan de Dood

Killers Instinct // HOTD

8 sep 2010 - 8:39

2644

0

247



3. Ontsnappen aan de Dood

“Laten we rennen.”¯
Ik was niets anders van plan.
Maar wij waren niet de enige die dat dachten. Ik hoorde gegil verderop in de gang.
“Leerlingen…”¯ zei ik. “Ze komen deze kant op… en ze lijken wel gek geworden…”¯
Taiki trok aan mijn arm. “Maakt niet uit. Weg hier.”¯
We renden door de schoolgangen. Niet zo maar rennen. Ik sprinten als nooit tevoren. De hand van Taiki hield mijn pols zo stevig vast, dat ik bang was dat hij eraf zou vallen als hij nog harder kneep. Ik hoorde gekrijs, bang geschreeuw. Ik zag niets, maar wist dat het niet goed was.
“Waar gaan we heen?”¯ vroeg ik Taiki hijgend.
“Lerarenkamer,”¯ antwoordde Taiki me. “We moesten de instructies van de docenten opvolgen, toch? Eerst een docent vinden dan.”¯
“We moesten ook evacueren,”¯ lichtte ik hem toe. “Daar heb ik echt geen docent voor nodig, hoor.”¯
Taiki remde af. “O mijn god…”¯
Ik knalde volop tegen de rug van mijn beste vriend die plotsklaps stil stond. Normaal sloeg ik hem op zijn neus voor zo’n actie, maar de toon waarop hij het laatste zei, stond me niet aan. Ik gluurde langs zijn arm.
Wat ik zag was net zo verontrustend als het idee van moordende leraren en een horrorfilmachtige mededeling door de schoolspeakers.
We waren aangekomen bij het trappenhuis. Leerlingen liepen elkaar ondersteboven. Anderen vielen om, maar er werd gewoon over hen heen gelopen. Anderen trokken elkaar aan de haren of mepte elkaar uit de weg om voorbij te kunnen. Mensen gleden van de treden af en werden in hun gezicht getrapt. In hun buik gestompt. Ik hoorde dingen breken en wist dat het ledematen waren. Er klonk geschreeuw, gekrijs, gebrul. Angst voedde angst terwijl iedereen tegelijkertijd weg probeerde te komen.
En de groep renden op ons af.
“Nee… nee…”¯ mompelde ik. Ik besefte dat ik dat woord nog nooit zo vaak op één dag gezegd had.
Ik kon Taiki horen slikken. “Hierheen.”¯
Hij trok me met zich mee en we draaide ons om, rennend voor de gestoord gaande groep uit.
“We moeten ze voor blijven,”¯ hijgde Taiki. “We moeten ze voor bl-”¯
Glas versplinterde naast ons. Door het raam van het klaslokaal kwam iemand gevallen. Nee, niet iemand: iets. Het leek mij menselijk, maar tegelijkertijd niet. Grijze huid, witte oogballen, zonder iris en een lichtgrijze pupil die nergens naar keek.
“Wat is dat?”¯ gilde Taiki. Hij trok me tegen zich aan. “Wat is dat?!”¯
“Weg hier,”¯ zei ik tegen hem. Ik bevrijdde me uit zijn greep en trok hem aan zijn onderarm mee, voorbij de grijze persoon.
Het was een jongen van onze leeftijd, zag ik.
“Setsuna-kun?”¯ hoorde ik Taiki achter me zeggen. We waren de griezel al voorbij. “Chiaki, dat is Setsuna-kun!”¯
“Niet meer,”¯ zei ik tegen hem. “Dat is hij niet meer.”¯
“Jawel!”¯ zei Taiki. “Hij heeft onze hulp nodig!”¯
Hij remde af en greep me vast. Mensen rende om Setsuna heen, om ons heen, op enkele na, die ook naar Setsuna keken. Sommige staarde bang naar de grijze jongen, anderen verbaasd, maar allemaal walgend.
Een meisje stapte wat dichter op hem af. “Hé, gaat het we- ”¯
“Niet doen!”¯ riep ik.
Te laat. Setsuna greep het voor mij onbekende meisje vast en beet haar in haar schouder.
Ze krijste het uit. Ze gilde de meest afschuwelijke gil die ik in mijn leven ooit gehoord had. Wat ik net op het schoolplein gezien had was al erg, maar dit leek tienduizenden keren erger. Dit wí¡s erger. Ik stond er pal naast. Ik kon het bloed bijna proeven. Net als toen, met mijn vader.
“Nee!”¯ gilde Taiki. “Setsuna-kun, wat doe je!”¯
Het meisje viel neer, maar Setsuna liet haar nog niet los. Hij viel samen met haar neer.
Taiki liet me los en trapte hard op het hoofd van Setsuna. “Laat haar los! Laat haar los, laat haar los!”¯
Setsuna brulde een dierlijke brul. Toen klapte hij hard met zijn hoofd tegen de tegels, en ik zag donkerrode, bijna zwarte bloedvlekken op de vloer verschijnen.
Het meisje gilde nog steeds.
Taiki wilde naar haar toe lopen.
“Taiki, niet doen!”¯ riep ik.
Taiki draaide zich naar me om. “Ze heeft hulp nodig!”¯
“Net als Setsuna zeker?”¯ vroeg ik.
“Haar ga ik niet neerschoppen!”¯
“Het is al te laat, Taiki!”¯ riep ik naar hem. “Kom niet dichterbij haar…”¯
Het meisje bewoog niet meer.
“Is ze dood?”¯ vroeg Taiki aan niemand in het bijzonder.
“Ja,”¯ zei ik gehaast. “Ja, ze is dood. Kom op nou!”¯
Taiki keek me boos aan. “We kunnen haar niet zo achterlaten!”¯
“Dat kunnen we wel!”¯ Ik wist dat wat ik zei niet meer menselijk was. Dat ik niet meer mens was. Niet voldoende in ieder geval. Het enigste menselijke wat er nog in me zat, was het blijven bij Taiki, maar dat kon ook een overlevingsdrang zijn. Ik wist namelijk dat ik dit nooit alleen niet aan zou kunnen, of zou kunnen verwerken.
“Chiaki!”¯ sprak Taiki me streng toe.
“Taiki!”¯ zei ik dringend terug.
Toen schokte het meisje een keer.
“Ze leeft!”¯ zei Taiki opgelucht. Hij wilde naar haar toelopen.
Ik sprong vooruit en klemde als een tijger dat doet bij een prooi aan hem vast. Ik moest hem tegenhouden. Ik had gezien wat er gebeurde als iemand gebeten was. Als je gebeten bent, dan bijt je iemand anders. En ik wilde niet dat Taiki gebeten werd.
“Niet-doen!”¯ zei ik met mijn tanden op elkaar.
“Maar Chiaki…”¯
Het meisje greep ineens de broekspijp van Taiki vast. Ik krijste.
Ze was lijkbleek. Haar oogkassen waren vies grijs. Slijm liep langs haar lippen, bloed uit haar schouder en bij haar haargrens. Ze moest met haar hoofd op de tegels geklapt zijn. Met haar nagels klampte ze zich vast in de zwarte stof van Taiki’s broek en ze probeerde zichzelf op te trekken.
“Niet doen!”¯ riep ik naar haar. Ik trapte haar hand weg.
“Chiaki!”¯ riep Taiki verschrikt.
Toen opende het meisje haar mond. Ze stond op het punt te bijten.
“Blijf uit haar buurt!”¯ riep ik.
Het leek nu pas bij Taiki door te dringen. Misschien nog niet goed genoeg, maar ik was niet van plan met hem te wachten tot hij het écht snapte. Ik gebruikte zijn moment van verwarring goed door hem vast te grijpen en hem met me mee te sleuren. Hij reageerde slap en was gemakkelijker weg te krijgen.
Taiki kwam pas weer goed bij zinnen toen we drie gangen doorgerent hadden. We passeerden mensen en lijken. En mensen die leken op lijken.
“Hieraf,”¯ zei Taiki ineens. “Naar de lerarenkamer.”¯
Ik gooide een deur open die hij aanwees en we kwamen buiten terecht. Een smal pad langs het gebouw op de derde verdieping, afgezet door een betonnen muur. Een brug. Aan het eind van het pad was de deur van de lerarenkamer.
“We zijn niet de enige met het idee,”¯ zei ik tegen Taiki. Hij greep me bij mijn schouders vast.
Een klein groepje leerlingen had zich bij de lerarenkamer verzamelt en enkele stonden paniekerig tegen de deur te rammen.
“Kom, we gaan kijken,”¯ zei Taiki.
We wilde net ernaar toe rennen toen de deur van de lerarenkamer openschoof.
Een gil weerklonk.
Toen was er een leerling dood.
“O mij god…”¯ zei Taiki voor de zoveelste keer. “De leraren ook…”¯
“Ik wist het,”¯ mompelde ik binnensmonds. “Ik wist het.”¯
Enkele leerlingen kwamen onze kant op. Weer stierf er een leerling, en vlak daarna nog een.
De groep haalde het niet tot ons.
“Ze zijn allemaal dood…”¯ zei Taiki.
“Des te meer moeten wij wegwezen,”¯ zei ik tegen hem. De angst zat me tot mijn oren.
“Maar ze zijn allemaal dood…”¯ zei Taiki opnieuw. Zijn ogen waren groot geworden en hij keek naar de leerlingen die dood op de groot lagen. Allemaal gebeten.
“Taiki, ze komen onze kant op,”¯ zei ik tegen hem, hopend dat ik hem terug op aarde kon brengen. De leraren merkte ons op en strompelden naar ons toe. Dat was het eerste wat ik aan hun opmerkten: ze waren niet erg snel.
“Maar ze zijn dood…”¯
Ik werd hier moe van. “Ja, en wij zo ook!”¯ riep ik in zijn oor. Ik trok aan zijn arm. “We moeten weg hier!”¯
We stonden halverwege het pad. Ik probeerde Taiki terug naar de deur te trekken waar wij net doorheen waren gekomen, terwijl hij nu stompzinnig naar de leraren stond te kijken.
Toen vloog de deur aan het eind van het pad opnieuw open. Niet de lerarenkamer, maar ‘onze’ deur. Hij knalde letterlijk uit zijn voegen en kletterde op de grond.
“O nee…”¯ zei ik, toen ik de persoon zag die door de deuropening kwam. “Niet nog meer.”¯
Een groepje mensen die net zo grijs waren als alleen een dode kon zijn, kwam door de opening gestrompeld. Ze hadden een onmenselijke kracht, als ze de deur zo uit de muur konden trappen. Dat was het tweede ding dat ik me realiseerde.
Het derde ding wat ik me bedachte was nog het ergste van allemaal.
We waren omsingeld.
“Godver…”¯ mompelde ik. “Taiki!”¯
Taiki reageerde niet. Hij stond nog te bekomen van de schrik. Daar had ik niets aan.
De grijzen kwamen dichterbij. Dichterbij mij, dichterbij hem. Van beiden kanten. Ik wist dat we er geweest waren.
“Taiki!”¯ riep ik weer. “Taiki!”¯
Plots reageerde hij. “Chiaki…”¯ Hij keek om zich heen. “Dit is niet goed.”¯
“Nee, echt waar?”¯ vroeg ik hem paniekerig. “Je meent het.”¯
Taiki greep me stevig vast en trok me ergens van weg. “Pas op!”¯
Ik voelde iets net voorbij mijn wang strijken en me op het nippertje missen. Een hand. Een grijze hand.
Ik gilde voor de zoveelste keer die dag. En normaal gil ik niet eens zo vaak.
Toen hoorde ik iets compleet anders.
“Aanvalluh!”¯
Ik keek op van deze plotselinge wending. Het was niet Taiki die dit zei. Al helemaal niet de grijzen. Toen hoorde ik een doffe klap en een brul.
“Das nummer één!”¯ hoorde ik een iemand zeggen. Ik keek op, want meer kon niet met de armen van Taiki nog steeds om me heen.
Een jongen stond met een hamer te zwaaien. Naast hem stond een meisje met een lange ijzeren staaf in haar hand.
Ze baande zich een weg van ‘onze’ deur richting ons, alle grijzen wegstampend. Eentje viel over de betonnen muur. Anderen werden hun hoofd ingeslagen.
“Opzij,”¯ zei het meisje en ze duwde ons tegen de muur. De jongen renden langs ons heen en sloeg een van de leraren in het hoofd.
“De leerlingen zijn weer opgestaan,”¯ zei Taiki met een benauwd stemmetje. De dode leerlingen stonden inderdaad weer overeind, lijkbleek, klaar om toe te slaan.
“Pak aan! En deze! En deze ook!”¯ De jongen ramde ze allemaal opzij, weg van ons.
“Volg me,”¯ zei het meisje.
Dat deden we. We rende achter haar aan door de deur terug het schoolgebouw binnen. Lijken waren overal.
“Wees stil,”¯ zei ze zachtjes. “Dan zien ze ons niet.”¯
Ik wist niet waar ze het over had, maar besloot toch te doen wat ze zei. De jongen met de hamer kwam terug. “En nu wegwezen.”¯
Het meisje knikte. “Kom mee,”¯ zei ze tegen ons.
Met z’n vieren renden we door de gang. Het meisje voor ons, de jongen achter ons, en Taiki die mijn pols stevig vasthield en vooruitrenden. Het meisje en de jongen sloegen omstebeurt wel iemand neer die te dichtbij ons wilde komen.
“Wat is dit?”¯ hoorde ik Taiki steeds maar opnieuw mompelen. “Wat is dit toch?”¯
Ik hoorde van alle kanten geluid: mensen die angstig gillen, gebrul van de grijzen die weg werden gemept. Het werd me teveel. Ik moest blijven rennen, weg van deze plaats.
Toen remde het meisje voor ons af. Ze werd vastgegrepen door een bleke jongen bij haar arm, die op het punt stond haar te bijten.
“Afblijven!”¯ gromde Taiki. Hij boog voorover en ramde de grijze in zijn hart. Bloed sprong uit de wond. Ik zag nu pas dat hij, waarschijnlijk rennend, zijn zakmes uit zijn broekzak had gehaald en deze nu in de jongen stak.
De bleke jongen verstijfde.
“Nee, zijn hoofd!”¯ riep het meisje. Ze probeerde zich uit de greep te bevrijden. “Je hoort hem te raken op het hoofd!”¯
De bleke jongen ramde Taiki met zijn vrije hand weg. Taiki werd achteruit geslingerd, maar ik ving hem nog net op tijd op.
“Dat kan niet,”¯ kuchte hij. “Ik raakte hem in het hart! Hij hoort dood te zijn! Waarom beweegt hij nog?”¯
De jongen met de hamer sloeg een andere bleke bij ons weg. Hij had te druk zichzelf te redden om het meisje te helpen. De grijze grauwde. Toen opende hij zijn mond.
“Echt niet,”¯ zei Taiki terwijl hij zichzelf verbeterde. Hij sprong op en raakte de bleke in zijn nek.
Opnieuw verstijfde hij.
“Hebbes,”¯ gromde Taiki. Toen bewoog de bleke jongen weer. Hij gooide Taiki opnieuw weg.
“Zijn hoofd zei ik!”¯ riep het meisje paniekerig. Bloed spoot in het rond.
Ik siste. Toen greep ik Taiki’s schouders (die voorover gebogen overeind probeerde te komen), duwde hem opnieuw omlaag en gebruikte hem als springplank. Met een elegante maar krachtige zwaai ramde ik de jongen met mijn voeten tegen het hoofd, van het meisje weg. De jongen wankelde snel achteruit, en zijn hoofd knalde hard tegen de muur en leek letterlijk uit elkaar te spatten. Het zwartrode bloed bedekte de muur. De jongen zakte ineen.
“Zo ja,”¯ kuchte het meisje. Ze hoestte een keer. “Dankjewel. Nou, kom op, we moeten verder.”¯
Opnieuw renden we. Ik zag dat het meisje gewond was, aan haar hand, maar ik schonk er nu nog geen aandacht aan. Ze sloeg er nog gewoon mensen mee weg dus het kon nooit ernstig zijn.
“Hierin,”¯ zei de jongen met de hamer achter ons. Het meisje gooide een deur open en we liepen een leeg klaslokaal in.
“Ik barricadeer de deur,”¯ zei de jongen. “Zoek naar dingen die je kunt gebruiken.”¯
Ik probeerde alles op een rij te zetten. De jongen begon met schuiven van tafels en stoelen, voor de deur, zodat er niemand in kon.
Ik zakte uitgeput ineen op de vloer.
“Chiaki!”¯ riep Taiki bezorgd.
Ik keek hem aan. “Het gaat wel…”¯
Taiki ging door zijn knieën en sloeg een arm om me heen. Toen keek hij het meisje aan.
“Bedankt,”¯ zei hij.
Het meisje keek op van het zoeken naar weet-ik-veel-wat. “Huh?”¯
“Jullie hebben ons gered,”¯ zei Taiki. “Zonder jullie waren we nu…”¯
“… een van hen,”¯ maakte de jongen de zin af. Hij schoof net een tafel op zij kant.
Ik slikte. “Wat zijn… hen, eigenlijk?”¯
“Dood,”¯ antwoordde het meisje mij.
“Dood?”¯ vroeg Taiki zich af. “Maar… ze bewegen toch nog?”¯
De jongen was klaar met het barricaderen. “Toch zijn ze dood. Morsdood.”¯
Ik wist het. Ergens in mijn hoofd wist ik het al de hele tijd. Mijn vader zei voor de grap altijd: er zijn twee soorten mensen; levende, en dode mensen. Niets anders.. Het is ironisch dat hij nu ongelijk had maar er zelf niet van mee kon genieten. Er waren drie soorten mensen: levend, dood, en dood dat nog loopt.
De jongen glimlachte een geforceerde glimlach. “Laat ik ons eerst maar eens voorstellen. Haar naam is Fukuda Aiko. Mijn naam is Ayumu Hoshi.”¯
Taiki knikte. “Aangenaam kennis te maken, dan,”¯ zei hij vriendelijk. “Ik heet Kawashima Taiki.”¯
“Katou Chiaki,”¯ zei ik met een rauwe stem. Het leek zo ongepast om op ons gemakje elkaar voor te stellen, wanneer om ons heen alleen maar gemoord werd.
Ayumu staarde me even aan. “Goed, luister, dan vertellen we wat wij denken, oké?”¯
Taiki knikte. Ik kon alleen maar luisteren.
“Ze zijn dood,”¯ herhaalde Ayumu nog eens voor ons. “Maar ze bewegen nog. Het lijkt wel een ziekte, een ziekte veroorzaakt door hen.”¯
“Hen?”¯ vroeg ik zachtjes.
“Dode mensen die anderen aanvallen,”¯ zei Fukuda. “Dat zijn hen. Ze eten mensen. Wanneer je gebeten bent, gegeten bent, sterf je. Ga je verder als een van hen. Om weer een ander te vermoorden.”¯
“Hun hoofden eraf knallen lijkt het enigste wat werkt om hun tegen te houden. Ze kunnen niet zien, geen enkel zintuig werkt meer. Ze voelen niet meer. Ze reageren enkel op geluid, daarom moet je zo stil mogelijk zijn,”¯ ging Ayumu verder. “Net als in de films, zeg maar. Of in videospelletjes.”¯
“Alleen is er slechts een verschil,”¯ zei Fukuda langzaam. “Dit is realiteit.”¯


Reacties:

Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.