Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » Tokio Hotel » Waking The Demon [7-shot] » 6.

Waking The Demon [7-shot]

11 jan 2009 - 18:29

2031

0

450



6.

“Ik kan niet geloven dat we daarvoor dat hele eind gereden hebben! Ons een beetje vertellen dat het een verloren zaak is!”¯ Tom tiert en raast terwijl hij de auto woest over de snelweg stuurt. Ik zeg niets. Ik zit in de passagiersstoel en staar naar buiten, overdenk alles wat de vrouw me vertelde. Demonen, portalen, de vloek van de mensheid… Ze zei ook dat het aantal oversteken volledig willekeurig is. Soms meerdere op een dag, soms maanden niets. Dat heeft ze geleerd uit haar vele gesprekken met andere portalen.
Er zijn op elk moment ongeveer 100 actieve portalen over de hele wereld verspreid. Zij kent ze allemaal, want ze zijn stuk voor stuk al naar Duitsland afgezakt om haar om hulp te vragen. Uiteindelijk komen ze allemaal bij haar terecht. En ze vragen haar allemaal om hulp, dus ze ziet niet in waarom ze uitgerekend voor mij het risico zou lopen.
Het ritueel dat mij kan redden is een enorme gok. Als er ook maar iets fout gaat, zullen de vrouw en ik onherroepelijk sterven. Maar dat is niet de reden waarom ik geweigerd heb. De vrouw vertelde dat ik als portaal wel onsterfelijk ben, maar niet onkwetsbaar. Ik kan gedood worden, door magie. Als een demon mij echt kwaad zou willen doen, ben ik net zo kwetsbaar als om het even wie. Of als een magisch ritueel, zoals de uitdrijving, verkeerd zou gaan, is er niets wat mij kan redden. Dat kon me zoveel niet schelen, ik zou alles doen om van deze vloek af te komen. Maar ze voegde eraan toe dat, wanneer een portaal het loodje legt, de vloek overgaat op zijn dichtste familielid. En daarop keek ze heel nadrukkelijk naar Tom. Mijn identieke tweelingbroer. Veel dichter dan dat komt het niet. Ik kreeg het spontaan ijskoud. Ik dood en Tom met deze last opzadelen… Nee. Dat risico was het niet waard. Alles, behalve dat. Ik ga Toms leven niet op het spel zetten om het mijne te redden.
“Geen zorgen, Bill. We vinden wel iemand die je kan helpen.”¯ mompelt Tom, meer tegen zichzelf dan tegen mij. De Cadillac raast voort, Tom haalt vijf auto’s langs rechts in en gooit zich vlak voor een vrachtwagen weer een rijvak naar links. De chauffeur toetert luid maar mijn broer negeert het. Hij is zo vreselijk kwaad dat hij ons nog eens allebei doodrijdt. Oh wacht, nee, ik kan alleen sterven door magie. Wat een grap. Wat een ongelooflijke ironische grap.
De vrouw vertelde als laatste dat ik me niet mocht verzetten tegen een overstap. Als ik dat toch deed, zou de demon afgeremd worden want dat kon ik wel degelijk. Maar het klinkt misschien niet zo verstandig om een magisch wezen van pure slechtheid te hinderen terwijl het op jouw energiestroom door een universele tunnel rijdt. Demonen kunnen enorm veel schade aanrichten wanneer ze met een portaal verbonden zijn. De energie die ze van mij stelen, geeft hen rechtstreekse toegang tot mijn geest. Als ik ze kwaad maakte, zou ik dood beter af zijn.
Mijn nagels boren zich door het leer van de stoel als een intussen bekende pijn op me neerslaat. Mijn tweede oversteek. Het brandt, het scheurt, iets werkt zich omhoog door mijn oppervlak, vlammen lijken door mijn huid te barsten. Ik verkramp en begin te schokken, te rillen en mijn keel maakt raspende geluidjes van angst en van de onbeschrijfelijke pijn.
“Bill!”¯ Zijn paniekerige stem bereikt me maar vaag. Ik kan niets zeggen. Ik voel dat hij de auto als een waanzinnige naar de kant stuurt en met twee voeten op de rem gaat staan. De pechstrook is nat van de regen en even slippen de banden weg. Dan staan we stil, net op het moment dat ik een schreeuw geef. Minutenlang kan ik me niet bewegen. Zweet stroomt letterlijk langs mijn gezicht naar beneden, samen met één traan van uitputting en paniek.
Pas wanneer mijn hart weer min of meer normaal klopt, ga ik trillerig overeind zitten en gebaar dat Tom kan doorrijden. Hij kijkt me bezorgd aan maar besluit om niets te zeggen en rijdt door, een pak voorzichtiger deze keer. Ik laat mijn gloeiende voorhoofd tegen het koude raampje rusten en sluit mijn ogen. Dit keer was het niet de pijn die me zoveel angst aanjoeg, of de wetenschap van wat er aan het gebeuren was. Het was wat ik hoorde toen de demon mijn energiestroom stal. Ik had hem horen lachen.

Eenmaal thuis helpt Tom me zonder woorden naar de badkamer. Hij is niet gewoon bezorgd, hij is nu echt doodsbang. En ik kan het hem niet kwalijk nemen. Hij drentelt even in de deuropening en staart me aan.
“Zeker dat ik je niet moet helpen?”¯ vraagt hij terwijl het bad achter me volloopt. Ik blijf halverwege een beweging steken, mijn shirt tussen aan en uit om mijn nek bungelend.
“Lieve Tommi,”¯ zeg ik rustig. “je bent mijn tweelingbroer, we doen alles samen en ik hou heel veel van jou. Maar samen in bad gaan hebben we niet meer gedaan sinds we zes waren en ik ben van plan om dat nog even zo te houden. Als ik 80 ben, volkomen dement en volledig verlamd in een rolstoel zit, dan mag je me in bad helpen, niet eerder. En dan nog alleen als de knappe verpleegster er niet is.”¯ Tom gaapt me even met open mond aan en begint dan met vertraging te grinniken. Ja inderdaad, het demonenjong kan nog flauwe grappen maken! Ik wuif hem de badkamer uit en duw de deur achter hem dicht. Dan gooi ik de rest van mijn kleren aan de kant en stap in het heerlijk warme water.
Wanneer ik even later tot aan mijn nek in het schuim lig, hoor ik zijn voetstappen nog steeds op de gang en ik moet glimlachen. Denkt hij soms dat er een demon in de shampoofles zit? Ik haal diep adem en ga kopje-onder in het hete badwater. Even weg van alles.

Later. Ik lig in mijn bed, maar ik slaap nog lang niet. De dekens irriteren me, dus ik schop ze voor de zoveelste keer van me af. In mijn boxer blijf ik liggen, op de matras, midden in een plas maanlicht die door de gordijnen naar binnen valt.
Ik wil me net weer op mijn andere zij draaien en toch maar gaan slapen, wanneer ik opnieuw de beukende pijn voel. Al mijn spieren slaan dicht, ik schiet overeind en mijn binnenste gilt heel hard ‘Nee!’. In reflex sla ik alle waarschuwingen van de oude vrouw in de wind en dwing de demon van me weg. Ik voel dat hij vertraagt, de pijn wordt minder en verdwijnt heel plots. Hijgend van ik achterover, ervan overtuigd dat ik gewonnen heb.
Dan, een gevoel alsof er een orkaan ontstaat in mijn binnenste. Pijn die nergens mee te vergelijken is. Ik hou op met bestaan, al mijn zintuigen geven het op, alleen dat gevoel. Ik rol uit mijn bed de grond op en begin te schokken alsof er 20.000 volt door me heen wordt gejaagd. Gruwelijk. Ik verzet me niet, ik kan niets doen. De demon laat me duidelijk voelen dat het nutteloos is om me verder te verzetten. Dit is een laatste waarschuwing. Het scheurt me genadeloos aan stukken en ik ben volslagen hulpeloos.
Ik schreeuw lang en hard als de pijn ophoudt, maar het geluid verkilt mijn hele binnenste. Een laag, woest, wolfachtig gejank. Een wild beest. Een demon. Ik besef dat de vloek mij een lesje leert voor mijn verzet, en ik weet dat ik het niet leuk ga vinden.
Pijn slaat nu in korte golfjes toe, onregelmatig en wreed. Ik jank en schreeuw, mijn lichaam gehoorzaamt me niet meer. Ik val, sta op, strompel heen en weer, val opnieuw. Op mijn knieën zit ik in het maanlicht. Ik staar naar mijn handen, gekromd als klauwen. Mijn nagels groeien terwijl ik ernaar kijk. Mijn huid beweegt, rimpelt, wordt donkerder. Mijn gezicht vertrekt, ik voel slagtanden over mijn lippen glijden. Ik wil Tom roepen, maar mijn keel maakt alleen maar demonische wolvengeluiden. Met een ruk draai ik mijn hoofd naar de spiegel.
Ik herken mezelf amper. Witte hoektanden raken de onderkant van mijn kin. Mijn gezicht heeft wolfachtige trekken gekregen. Mijn huid is heel donker, zweemt tussen rood en zwart. En mijn ogen. Ik schrik me kapot en wil gillen, maar in plaats daarvan jank ik als een weerwolf en zie ik nu een bek vol scherpe, witte tanden. Het wit van mijn ogen is zwart verkleurd, en de zwarte irissen zijn nu donkerrood met een spleetvormige pupil. En uit de ooghoeken sijpelt bloed.
Ik krabbel weg van het monsterlijke wezen met de bloedende ogen. Ik brul naar de spiegel en zie de kaken van het wezen uit elkaar gaan. De spiegel barst van het gejank. Waarom wordt Tom niet wakker? Alsof iemand het antwoord in mijn oor gefluisterd heeft, komt het besef. De demon heeft mijn kamer geluidsdicht gemaakt. Tom kan me helemaal niet horen.
Woest haal ik mijn nagels over de muren en het meubilair. Ik sla gaten in de muur. De pijnaanvallen worden steeds heftiger en telkens wanneer ik verlamd wordt door de pijn, heeft de wolfdemon in mij even vrij spel.
Ik durf het maanlicht niet in, bang dat ik mezelf zou zien in de spiegelscherven. Ik druk mijn rug in de donkerste hoek van de kamer, begraaf mijn nagels in de beschaduwde muur. Bloed stroomt uit mijn ogen langs mijn gezicht, paniek maakt me gek.
Ik moet ophouden met vechten. Dit hou ik niet lang meer vol. Wat als ik het niet meer aankan? Neemt de wolf mij dan over? Zou de demon in mijn gedaante door het huis sluipen? En Tom… wie weet wat ik Tom zou kunnen aandoen als ik nu het bewustzijn verlies. Wat ZIJ hem zouden aandoen…
Ik sleep mezelf naar het lichtende raam, zo ver mogelijk weg van de deur. De wolf verzet zich, ik val op mijn knieën. Als een beest kruip ik zonder het te willen naar de deur toe. Mijn nagels laten diepe krassen achter in het hout wanneer ik naar de klink grijpt. Mijn verkrampte klauwen zijn niet gemaakt om deuren open te doen en in een vlaag van woede die niet de mijne is, sla ik in één beweging mijn beide handen door de deur. Splinters halen mijn onderarmen open, maar het voordeel is wel dat Tom me gehoord heeft want ik hoor hem met een knal uit zijn bed rollen.
“Bill!”¯ Hij klinkt vreselijk bezorgd en komt meteen de gang op rennen. Ik wil hem waarschuwen maar de wolf jankt plots woest en slaat de deur uit haar hengsels.
Ik kan niet meer ontsnappen nu. Ik wankel de kamer uit, houvast zoekend aan de muren. Tom staat als aan de grond genageld halverwege de gang. De wolf gromt naar hem. Ik haal uit naar de demon en even heb ik macht over mijn stem.
“Tom. Weg…”¯ kras ik en meteen val ik naar voren, op handen en knieën. Ik sla mijn hoofd omhoog en huil langgerekt. Het doet zo vreselijk zeer. Laat het ophouden.
De wolf spant zijn spieren en springt op Tom af. Hij geeft een gil maar het is te laat. Ik zit bovenop hem. Ik kan me niet verzetten maar alleen gillen wanneer de wolf zijn kaken omlaag brengt naar mijn broer zijn onbeschermde keel…

Het stopt even plots als het begonnen is. Ik val uitgeput bovenop Tom neer. Hij trilt als een espenblad en haalt heel snel adem. Ik voel aan mijn gezicht. Geen bloedende ogen. Geen slagtanden. Geen wolvengezicht. Het is weg.
Ik rol van Tom af en blijf uitgeput snikkend op de grond liggen. Nog steeds niet bekomen van de schok, gaat Tom voorzichtig overeind zitten. Hij trekt me voorzichtig overeind tot ik tegen hem aan lig. Ik kan niet meer, ik kan alleen maar huilen.
Dit was een waarschuwing, en wel een heel duidelijke. Ik ben van de demonen. Ik kan me niet verzetten. Ik ben vervloekt.
Ik huiver en huil nog harder als ik besef dat ik mijn broer bijna had vermoord. Ik had Tom bijna doodgebeten zonder dat ik er wat tegen kon doen. Compleet verdoofd val ik op zijn schoot in slaap, terwijl ik bedenk dat dit niet kan blijven duren. Dit moet stoppen, al kost het me mijn leven.


Reacties:

Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.