Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » A-Team » Gemekker in de dubbeldekker » Gemekker in de dubbeldekker 16

Gemekker in de dubbeldekker

23 sep 2011 - 23:00

3619

0

565



Gemekker in de dubbeldekker 16

Zie bovenaan.

Hoofdstuk 16

Vroeg in de avond hangt Face een mooi pak klaar en trekt hij zich terug in de badkamer om uitgebreid toilet te maken. Zoals het gisteravond ging vindt hij verschrikkelijk: snel in zijn nette pak geschoten met een onverzorgd hoofd. Die combinatie is slecht voor zijn imago en humeur. Terwijl hij voor de spiegel in de hal zijn stropdas nog eens goed schuift kijkt Hannibal tevreden toe.
“Face, onthoud je dat je met een opdracht bezig bent?”¯ plaagt hij de luitenant.
“Heeft Lizzy hem nu al betoverd?”¯ grinnikt B.A.
“We hebben haar nog helemaal niet gewogen, jongens, we weten helemaal niet zeker of ze wel een heks is,”¯ werpt Murdock tegen om de aandacht van zijn vriend af te leiden.
“Wens me liever sterkte!”¯ zegt Face met een meelijwekkende grimas. “Tot vanavond.”¯
“Succes, kid!”¯ groet Hannibal glimlachend terug.

Wat vroeger dan afgesproken rijdt Face naar het dorp. Bij The Saloon staan meer auto’s dan gisteravond, waardoor hij pas in een achterste hoek van de parkeerplaats een lege plek vindt. Als hij even later het café nadert ziet hij meteen Lizzy bij het achterste raam zitten, aan een tafeltje met dezelfde man als gisteren. Face deinst terug. Zou dat dan toch haar verloofde zijn? Of een goede vriend? Een vent met zo’n kop? Hij kan zich niet voorstellen dat ze zo’n slechte smaak heeft.
Face zoekt naar een plek waar hij hen ongezien kan begluren. Achter een jeep vandaan ziet hij dat de kokkin en de man de koppen bij elkaar steken en met kleine doch heftige gebaren tegen elkaar praten. Lizzy haalt een tas onder de tafel vandaan, laat de man erin kijken en schuift hem over de tafel naar hem toe. Met een schuwe blik trekt de man de tas naar zich toe om hem aan zijn kant onder de tafel te moffelen. Met een veelzeggend handgebaar maakt hij duidelijk dat aan zijn medewerking een prijskaartje hangt en hij dreigt de tas terug te geven als Lizzy hem verontwaardigd laat weten daar niet mee eens te zijn.
Face heeft geen geluid of ondertiteling nodig om te begrijpen dat de twee kemphanen zaken doen die geen daglicht kunnen verdragen, hun lichaamstaal spreekt boekdelen.
Uiteindelijk pakt Lizzy haar portemonnee en schuift met een zuur gezicht een paar biljetten naar haar tafelgenoot. Haar hand vertelt dat het daarbij blijft. De man pakt het geld op, telt het en trekt een tevreden grijns. Het tweetal ontspant zich. Ze pakken ieder hun biertje van tafel en laten zich achterover zakken tegen de leuning van hun stoelen.
De man heeft als eerste zijn glas leeg. Als hij het op tafel terugzet buigt hij zich opnieuw naar Lizzy toe. Het lijkt erop dat hij een nieuwtje heeft waarmee hij haar nieuwsgierig maakt. Ze luistert aandachtig doch kijkt hem niet begrijpend aan. Zijn handgebaar maakt duidelijk dat ze het later wel zal zien wat hij bedoelt. Met een dwingende blik en met zijn wijsvinger tekenend op het tafelblad legt hij haar iets uit. Lizzy gebaart met haar hoofd dat hij de pot op kan. Opnieuw komt zijn wijsvinger in actie, er lijkt chantage toegepast te worden. Ze buigt haar hoofd en knikt. Het volgende moment draait ze zich een kwartslag om, alsof ze zich wil distantiëren van haar tafelgenoot. De man staat op. Met een grijns op zijn gezicht wurmt hij zich door het cafévolk heen. Een moment later komt hij tevoorschijn met een keu in zijn hand en voegt zich bij de mannen rondom het biljart.
Face kijkt op zijn horloge. Het is half negen. Binnen staat Lizzy op van haar stoel. Nu moet hij maken dat hij bij de ingang komt, want hij wil haar niet mislopen.

Als Face het café binnengaat zit Lizzy aan de bar. Zodra ze hem ziet steekt ze haar hand op. Met een charmante glimlach groet hij terug en doet alsof hij haast heeft gemaakt om naar het café te komen. Terwijl ze zitten te kletsen kijkt Face eens rond. Waar is haar grote vriend gebleven? Zojuist was hij aan het biljarten, maar nu ziet hij hem niet meer.
“Misschien is ie naar het toilet gegaan,”¯ maant hij zichzelf tot geduld.
Een paar minuten later kan Face hem nog steeds nergens vinden. Hij vindt het jammer dat de man is vertrokken, want hij had hem nog wel van dichterbij willen bekijken.
Plotseling legt Lizzy haar hand op zijn arm.
“Zeg, ben je met die mooie sportauto van je gekomen?”¯
“Ja, die gebruik ik zowel voor m’n werk als privé.”¯
Verbaasd realiseert hij zich dat boerendochters in meer dan alleen koeien en paarden geïnteresseerd blijken te zijn.
“Ik zou echt dolgraag eens in zo’n wagen zitten.”¯
Haar verleidelijke stem en smekende blik doen Face op zijn horloge kijken.
“Als je het leuk vindt kunnen we wel een stukje gaan rijden,”¯ stelt hij uitnodigend voor.
“Meen je dat?!”¯ kirt ze.
Hij helpt haar galant van de barkruk af en begeleidt haar het café uit. Face laat haar voorgaan, zodat hij nog even kan rondkijken. De man die hij zoekt is echter in geen velden of wegen te bekennen. Wat hem wel opvalt is dat enkele stamgasten hem aangapen en een bedenkelijke blik richting Lizzy werpen.
Op de parkeerplaats loopt ze met bewonderende kreetjes om de corvette heen. Face houdt netjes een portier voor haar open. Hij begint lol te krijgen in zijn opdracht. De jonge dame zit net of ze stapt alweer uit.
“M’n jas ligt nog binnen!”¯ zegt ze terwijl ze zich op het voorhoofd slaat. ”¯Een momentje, ik haal hem even.”¯
Met vrouwelijke tred snelt ze terug. Face kijkt haar met verlekkerde blik na. Zo meteen zit hij met een sexy toverkol in zijn auto. Dat is toch weer eens wat anders. Terwijl hij op haar wacht bedenkt hij op welke manier hij haar uit kan horen.
Plotseling hoort hij voetstappen achter zich, maar voor hij zich kan omdraaien wordt het zwart voor zijn ogen.

Vastgebonden op een stoel, in een grote donkere ruimte onder een peertje dat voor een kleine lichtkring zorgt, komt Face bij bewustzijn. Met hoofdpijn en de smaak van bloed in zijn mond. Hij hoort voetstappen en geruis van kleding. Als hij zijn ogen opent ziet hij vaag een paar schoenen voorbij komen, alles wat er bovenop hoort is onzichtbaar. Wanneer hij zijn hoofd voorzichtig optilt klinkt er een cynische stem vanuit het donker.
“Aha, meneer Peck komt terug in de wereld der levenden.”¯
Face schrikt als hij zijn naam hoort noemen door iemand van wie hij de stem niet kent. Door de klap op zijn hoofd is het nog niet helemaal helder in zijn bovenkamer, maar voor zover het lukt werken zijn hersenen op topsnelheid. Zijn ogen wennen langzaam aan het licht en gelukkig kan hij zijn hoofd bewegen. De rest van zijn lichaam zit met touwen vastgebonden en nog stevig ook.
“Vaar beng ig?”¯
Face kreunt als hij zijn mond beweegt en zichzelf onverstaanbaar hoort praten. Een dikke lip! Ook dat nog.
“Waar je bent? Op een stoel. In een grote lege hal. In je eentje. Maar niet voor lang, hoor, want ik breng de rest je jullie team zo bij je,”¯ zegt de onzichtbare man opgewekt terwijl hij op zijn gemak rondjes om de stoel blijft lopen.
“Dacht je dat je in ons dorp niet herkend zou worden?”¯
Face voelt hoe hij aan alle kanten wordt bekeken, hij voelt zich zowel prooi als trofee.
“Onze sheriff heeft posters aan de muur hangen. Van die mooie, met wanted erboven. En laat jij nu toch op één van die posters staan! En twee van je maten ook!”¯
De man in het donker vermaakt zich kostelijk. Het is duidelijk dat hij voorpret heeft bij de gedachte aan de som geld die op hun hoofden staat. Face luistert en probeert een glimp op te vangen van de man die naast hem de lichtkring instapt.
“Smith en Baracus zitten natuurlijk lekker warm bij de open haard van de blokhut en jij zit hier moederziel alleen. Maar niet getreurd, mannetje, over een uurtje zitten jullie hier knus met z’n drietjes en ben ik een rijk man.”¯
Alhoewel Face de man niet helemaal in beeld krijgt, ziet hij nu wel zijn kleding: een kakigroene broek en hemd, met in feloranje letters het woord Quant erop. Face pijnigt zijn hersenen om erachter te komen waarom die naam hem zo bekend voorkomt. Ineens valt het kwartje. Is dat niet de naam van de veevoederfabriek hier in het dorp? Veevoer! Daarvan is natuurlijk de geur die zijn neus voortdurend prikkelt!
Zijn belager komt voor hem staan, weliswaar buiten de lichtkring van het peertje, maar dichtbij genoeg om de contouren van zijn gezicht te herkennen. Het is de man met wie hij Lizzy al twee keer in het café heeft zien smoezen. Tientallen vragen bestormen het nog duffe brein van Face.
Zouden ze dit samen hebben beraamd? Waarom heeft hij niet gemerkt dat zij hem herkende? Maar waar is zij dan? Of zit ze misschien ook ergens vastgebonden op een stoel?
Zijn zwak voor vrouwen doet Face eraan twijfelen of Lizzy hieraan heeft meegewerkt. Zijn ogen proberen het duister te doorboren.
“Zoek je je vriendinnetje? Die loopt je vast te zoeken op de parkeerplaats. Of ze is er met je blitse auto vandoor,”¯ lacht de man tegenover hem gemeen. “En ik ga er trouwens ook vandoor. Ik ga je maten ophalen.”¯
De man buigt zich quasi streng naar Face toe.
“Netjes op ze wachten, hè?”¯ En honend vervolgt hij: “Tot straks, Templeton! Mister Peck.”¯
De laatste woorden worden Face als het ware toegespuugd. De man loopt het donker in. Zijn voetstappen echoën na in de ruimte. Het duurt even voor hij een deur bereikt. Face krijgt daardoor een idee van de afmetingen van de loods waarin hij zich bevindt.
Als ergens een deur opengaat komt er een windvlaag naar binnen die het peertje boven Face’ hoofd flink in beweging brengt.

Het bewegende licht weerkaatst in metalen voorwerpen. In het duister ontwaart hij contouren van een werkbank. Als de voetstappen buiten zijn weggestorven, probeert Face zijn voeten te spreiden om een beetje kracht zetten als hij met stoel en al naar de werkbank schuifelt en hupt.
Net als hij de slag te pakken heeft klinken er opnieuw voetstappen.
“Oh, nee! Hij komt terug!”¯ kreunt Face. “Ik moet hier weg zien te komen om geen argwaan te wekken.”¯ Hij verzamelt al zijn kracht om bij de werkbank vandaan te schuifelen om de man te laten geloven dat hij in de richting van de deur wilde vluchten. Hij is nog maar net onderweg, terug naar de lichtbundel, als er een sleutel in de deur wordt gestoken. Face besluit zich met stoel en al om te laten vallen en te doen alsof hij bewusteloos is. Gelukkig heeft hij in het leger geleerd om op vele manieren te vallen, want meer pijn komt hem even niet gelegen. Hij kan de naderende man nog niet zien, maar herkent de manier van lopen. Het is de premiejager die hem hier vasthoudt. Een gesmoorde vloek en gehaaste voetstappen verraden dat de man de lege plek onder de lamp heeft opgemerkt. Zodra hij Face vindt, schopt hij hem tegen een been.
“Jij wou mij te slim afwezen, hè? En waar dacht je heen te gaan?! Hè?!”¯
Bij het laatste woord schopt hij nogmaals, waarna hij de leuning van de stoel grijpt en zijn gevangene naar het licht sleept. Face pijnigt zijn hersenen om een manier te bedenken om Nick zo ver te krijgen hem weer rechtop zet. Hij kreunt een paar keer en doet alsof hij bij komt, maar laat nog steeds zijn hoofd hangen. Nick trapt erin. Hij zet de stoel terug onder de lamp. Het irriteert hem dat zijn slachtoffer hem niet doodsbang aankijkt. Om de druk op te voeren grijpt hij Face’ haar en trekt diens hoofd naar achteren.
“Au! Ke MP wiw niek awween me scal hewwe, hoow!”¯
“Wat?! Blijf waar je bent! Anders maak ik eerst een paar gaatjes in je.”¯
Met een ruk laat Nick zijn hoofd los om vervolgens aan alle kanten te controleren of het touw nog goed vast zit. Voor hij op het idee komt om de touwen strakker aan te halen, begint Face opnieuw te brabbelen met zijn dikke lip en spant hij zijn spieren om te laten zien dat alles nog strak genoeg zit. De man grijpt hem plotseling bij zijn kraag.
“Kop dicht of ik stop er meel in!”¯
Als de premiejager voor hem gaat staan ziet hij twee pistolen uit de broekzakken steken en zwijgt hij geschrokken. Nick grinnikt om zijn bezorgde blik.
“Op de poster staat niet dat jullie alleen levend geld opbrengen. Je merkt dus vanzelf hoe je je maten terugziet.”¯
In de volle overtuiging dat hij dat karwei vanavond nog tot een goed einde zal brengen, draait Nick zich om en verlaat de loods voor de tweede keer.

Als Face een auto hoort wegrijden en begint hij zijn tocht naar de werkbank opnieuw. Het lijkt uren te duren voor hij onder de lamp uit is en nog eens zo lang voor hij zijn bestemming bereikt. Tijdens het zoeken naar iets hards en ruws stoot hij zijn hoofd tegen een handle van één of andere machine. Een moment klinkt er geruis, maar de botsing was niet hard genoeg om de motor te starten. Als de sterretjes voor zijn ogen verdwijnen slaakt Face een diepe zucht en hervat hij zijn zoektocht.
Eindelijk vindt hij iets naar zijn gading: een stukje muur met afgebrokkelde stenen. In een poging om snel om te draaien valt hij bijna om. Hij moet even bijkomen van schrik en keert dan in rustiger tempo. Dicht tegen de muur aan begint hij met het volgende tijdrovende karwei: het touw om zijn polsen doorschuren. Die klus kost hem veel energie. Af en toe moet hij even op adem komen, maar het lukt uiteindelijk om het taaie touw kapot te krijgen. Terwijl de lussen langzaam van zijn bovenlichaam zakken masseert Face zijn polsen. Zijn bloed moet weer stromen en de kracht moet terugkeren om zijn benen en enkels los te kunnen maken. Stram strompelt Face naar de deur die natuurlijk op slot zit.
“Tja, wat had je anders verwacht!”¯ mompelt hij binnensmonds om zijn pijnlijke lippen te ontzien.
Enig trekken en duwen aan de loodsdeur vertelt hem dat deze niet vergrendeld is. Uit zijn binnenzakje haalt hij een etuitje met inbrekersgereedschap tevoorschijn waarmee hij in het slot begint te morrelen. Het verbaasd hem dat de premiejager niet al zijn zakken heeft leeggehaald. Met een luide klik springt de deur los. Het volgende moment staat Face buiten. Hij haalt diep adem om met de frisse avondwind de muffe meellucht uit zijn neus te verdrijven. Hij kijkt om zich heen, zijn ogen moeten wennen aan het donker. In de verte rijdt een auto. Onzeker loopt hij op het geluid af. Zijn voetstappen echoën tussen hoge muren. Als dit geen fabrieksterrein is dan weet hij het niet meer. Eenmaal tussen de loodsen vandaan ziet hij de verlichte kerktoren van het dorp. Hij rent het hek van de veevoederfabriek uit, op zoek naar zijn auto en een telefooncel om de rest van het team te waarschuwen.

In de blokhut tussen de maïsvelden vermaken drie mannen zich met een potje kaarten. De alarmroep van een fazant doet Murdock opkijken van het spel. Hij spitst zijn oren.
“Kolonel, we hebben een gast op tien voor acht. Wat doen we ermee?”¯
Hannibal kijkt hem aan.
“Weet je zeker dat het Face niet is?”¯
“Die heeft een kleinere maat schoenen.”¯
B.A. kijkt hem fronsend aan.
“Dat kun je toch niet horen, gek!”¯
“Ik wel. Het is Face niet.”¯
Hannibal schuift zacht zijn stoel achteruit, pakt zijn pistool en zet de t.v. harder. Hij wijst naar het raam achter Murdock. B.A. maakt het geruisloos open en ze stappen er alle drie door naar buiten. Hannibal stuurt B.A. linksom, Murdock naar boven en zelf neemt hij de rechterkant voor zijn rekening.
Op het pad bij de voordeur van de blokhut sluipt iemand naderbij. Zand knarst, kiezeltjes springen weg, blaadjes ritselen, takjes knappen, een wapen wordt op scherp gezet.
Tegen de blokhut aangedrukt wachten Hannibal en B.A. ademloos op wat er gaat komen. Murdock tijgert naar een plekje boven de voordeur. Door de invallende nacht duurt het minuten voor de indringer zichtbaar wordt. Een man met een donkere muts op loert onrustig om zich heen terwijl hij de voordeur van de blokhut nadert. Voor hij de klink vastpakt blijft hij doodstil staan. Bekende reclamegeluiden afkomstig van de tv leiden hem af. Plotseling kraakt er iets vlak boven zijn hoofd. Voorzichtig zet hij een paar passen achteruit. Een donkere schim maakt zich los van het dak en voor de indringer het weet smakt hij achterover tegen de grond met bovenop zich een gedaante die de meest vreemde geluiden maakt.
“Héééja!!! Fjoeffff fjoeffff fjoeffff”¯
Het klinkt alsof er messen door het luchtruim zwiepen. Met een akelig stemmetje en strakke armbewegingen imiteert Murdock een ninja
“Héééja!!! Híºíºíºtji!!! Fjoefff Héééja!!!”¯
De indringer bekomt van de schrik. In één beweging heeft hij zijn belager vast en deelt een stomp uit.
Héééja!!! Héé…Oef!”¯
Murdock vliegt achteruit als de man hem van zich af gooit. Vliegensvlug staat hij op, maar ver komt hij niet. B.A. grijpt de man bij zijn kraag en drukt hem tegen de robuuste wand van de blokhut. Ook Murdock krabbelt op. Met een scherpe kreet trekt hij de muts van het hoofd van de indringer en blijft hem naast B.A. nijdig aankijken.
“Waar hebben wij dit late bezoek aan verdiend?”¯ vraagt Hannibal kalm als hij het gezelschap nadert.
Hij steekt een sigaar op en doorzoekt alle zakken van de man. Uit de broekriem wipt hij een wapen.
“Waar is het andere?”¯
“Het wapen dat hij in zijn hand had moet ergens in het gras liggen,”¯ zegt B.A.
Murdock pakt een zaklamp en gaat ernaar op zoek.
“Ik was aan het stropen. Ik zag licht, terwijl het hier anders altijd donker is. Laat me gaan.”¯
Hij probeert zich los te wrikken, maar B.A. neemt hem alleen in een nog steviger greep.
“Stropen is niet netjes. Daar kun je een bekeuring voor krijgen,”¯ doet Hannibal schoolmeesterachtig. “En voor insluipen ook. Wist je dat?”¯
Hannibal bekijkt de man met half dichtgeknepen ogen. Dit is geen stroper. Die zou een geweer bij zich hebben en kooien of klemmen, maar geen kleine handwapens.
“Waarom wou je naar binnen? Het is geen café waar je laat op de avond nog even naar binnen sjokt!”¯
“Nee, nee, ik wou niet naar binnen.”¯
De stem van de man wordt onzeker.
“Dat wou je wel, man. Ik zag het zelf,”¯ grauwt B.A. chagrijnig.
Hij houdt niet van leugenaars en tilt de man een stukje op.
“Wat moet je hier?”¯
“Ik zei toch: stropen! Als je me los laat ben ik al weg.”¯
B.A. is niet overtuigd. De man bungelt ogenblikkelijk los van de grond. Murdock komt er bij staan.
“Ik zal die arme konijnen eens gaan vertellen dat jij hier loopt te stropen. Dan geef ik ze allemaal van die kleine geweertjes. En als ze jou dan zien aankomen, kunnen ze op jou schieten. Pieuwg! Pa-pa-pa-pang!”¯
De indringer kijkt hem met grote ogen aan en vraagt dan aan Hannibal: “Is hij wel …eh… helemaal goed bij zijn hoofd?”¯
“Nee, dat is ie niet,”¯ neemt B.A. het woord voor Hannibal zijn mond kan open doen. “En als jij hier nog langer blijft, dan krijg jij daar ook last van.”¯
“De volgende keer dat je hier zo stiekem loopt te doen, verwelkomen we je met blauwe bonen. En nu wegwezen,”¯ zegt Hannibal.
Hij seint naar B.A. dat hij de man kan loslaten. Deze smijt hem tegen de grond en loopt dreigend achter hem aan terwijl de man achteruit kruipt. Als hij erin slaagt om op te krabbelen, zet hij het op een rennen.
De drie mannen die gestoord werden in hun kaartspel kijken de zogenaamde stroper na. Murdock informeert met zijn handen in zijn zakken naar de mening van de kolonel.
“Wat denk je, Hannibal, moest ie de konijnen hebben of ons?”¯
Hannibal staart in gedachte naar het donkere bospad en knauwt op zijn sigaar.
“Hij ruikt niet naar een stroper.”¯
B.A. kijkt hem fronsend aan.
“Begin jij nou al net zo gek te praten als die fool hier?!”¯
Hoofdschuddend loopt hij naar binnen. Murdock en Hannibal draaien zich om om hem te volgen, maar dan gaat in de Van de telefoon. Hannibal rent er naar toe en neemt op.

Buiten adem komt Face aan in het dorp. Hij zal er toch aan moeten geloven, het is tijd om weer wat trainingen te gaan doen. Voor een supermarkt ziet hij een telefooncel staan. Uit zijn binnenzak diept hij wat kleingeld op en draait het nummer van de Van. Face leunt tegen het glas en kan amper een zin achter elkaar spreken.
“Hannibaw? Kijk uiw …voow í¹ maw mew… gwoen pak wan ke… weewoew-wabwiek… Hij git…achew ons aaw.”¯
“Face? Wat is er met je gebeurd? Waar ben je?”¯
“In het…dorw. Ik ga wu … auwko foeken. Ik bew… aws ie weg if.”¯
Het kost enige moeite, maar Hannibal begrijpt wat hij zegt.
“Face, die man was hier net. Hij was aan het stropen, zei hij, maar we hebben ‘m flink de stuipen op het lijf gejaagd. Hoe weet jij dat ie ons moet hebben?”¯
Face komt langzaam op adem. Ondanks het tijdelijke spraakgebrek door zijn dikke lip weet hij duidelijk te maken dat de man hem heeft herkend, dat hij naar het sheriffkantoor is gegaan en hen alle drie op een poster heeft zien staan.
“Hij is we parknew in criwe wan wizzy, ik hew ze aw kwee keew mek ewkaaw sien swoesew. Wij zikken iw de goede riwwing, maaw hij hewaas ook.”¯
“Meld je over een kwartier. Anders komen we naar het dorp.”¯

Hannibal legt de telefoon neer. Hij denkt even na en loopt dan met grote passen naar binnen.
“Kom, we pakken in. Die stroper blijkt het maatje van Lizzy te zijn èn hij weet wie wij zijn. Hij had Face al te pakken.”¯
B.A. kijkt op van de t.v.
“Dus toch… De volgende keer dat ik hem in handen krijg dan maak ik wildragout van hem.”¯
Murdock trekt een vies gezicht.
“Hè, jakkes, dat wordt vast een heel melige ragout, met lange neuzen erin.”¯
B.A. kijkt Murdock misprijzend aan en staat dan op om zijn tas in te pakken.


Reacties:

Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.