Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » Twilight » New Life [Has come to an end...] » Memories

New Life [Has come to an end...]

20 nov 2011 - 22:03

1486

1

456



Memories

1206 n.C
Ik keek op, in de winkel van mijn ouders was een man verschenen. Hij was van een bovennatuurlijke schoonheid en keek me glimlachend aan. Ik stond voor mijn moeder kruiden te sorteren toen hij voor me kwam staan, ‘wat een mooie winkel,’ zei hij. Zijn stem deed me opkijken. Met een scheef hoofd keek hij me aan en pakte toen voorzichtig mijn kin. ‘Wat een…doordringende ogen!’ zei hij onder de indruk. Zijn hand is ijskoud, maar ik kan het niet opbrengen weg te kijken. Zijn haar was net zo zwart als dat van mij, maar glanzend. En zijn gezicht is er een van perfectie. Maar er was iets met zijn ogen, die hebben een onnatuurlijke rode kleur.
‘Hoe oud ben je?’
‘Elf.’
‘Zo zie je er ook uit. Als een kleine elf,’ het klonk niet, zoals vaak wel het geval, als een verwijt. Of even een snauw tussendoor.
‘Citali, ga je door- Oh, hallo, kan ik u ergens mee helpen?’ Ik keek om waardoor die koele hand mijn huid verliet en zag mijn moeder staan.
De man ging weer overeind staan en keek mijn moeder aan, ‘ik heb niks nodig, dank u. Ik vroeg me alleen af over welk, elfenmeisje, de mensen hier in het dorp het hadden. Tot ik uw dochter hier ontmoette.’ Hij keek me weer glimlachend aan. Ik voelde mijn eigen mondhoeken ook omkrullen tot een glimlach, ik mocht deze man wel. Hij was anders. Net zoals ik.
‘Och vreemdeling, het liefst zou ik mijn dochter tot het einde beschermen. Maar ik weet dat ik dat niet kan. Er gaat een dag komen…’ mijn moeder zuchtte diep, zoals ze wel vaker deed als ze dit vertelde. De man glimlachte, ‘ik weet zeker dat het goed komt met haar.’ Even streek hij met zijn vingertoppen langs mijn wang, toen draaide hij zich om en verdween.


1212 n.C
Waarom ik precies aan die gebeurtenis moest denken wist ik niet. Wat ik wel wist, was dat de heksenjachten waren begonnen. Mijn dorpshoofd had besloten me naar de offerplaats voor heksen te brengen, het “Palazzo dei priori”ť. Nu keek ik omhoog naar de klokkentoren die een schaduw over me heen wierp. ‘Ga naar binnen heks! Vraag maar om vergeving bij de weldoeners!’ riep iemand achter me. Ik draaide me half om, maar zei niks. Ik wist net zo goed als iedereen, heks of niet. Dat hier mensen wel naar binnen gingen, maar niet meer naar buiten kwamen. Ik zou niet weten waarom dat met mij anders zou zijn.
‘Treuzel niet! Toverheks, ga naar binnen! Of moeten we je hier ter plekke verbranden!?’ Ik zuchtte diep, zei van binnen iedereen die ik lief had gehad vaarwel en duwde de grote poort open. Een koude windvlaag deed mijn zwarte haar even opwapperen. Ik besloot niet bang te zijn en liep naar binnen.
Het geluid van de dichtvallende poort galmt lang na in mijn oren. Daar sta ik dan, afgesneden van de buitenwereld, mijn wereld, ieders wereld. Ik kijk om me heen, het is prachtig binnen. Plafond en muurschilderingen vormen een groot verhaal. Even glijd ik met mijn vingers langs de koude muur, dit verteld het verhaal van de geboorte van Jezus, zijn dood, zijn terugkeer… En heksen zouden nooit in een kerk komen? Ik snuif lichtjes, ik ben altijd gegaan. Ik voelde me verplicht dat te doen, voor mijn ouders, mijn nooit geboren zusje en de dorpsgenoten die ik genas, en diezelfde dorpsgenoten die zich nu als een man tegen me hadden gekeerd. Loom kijk ik op als ik een geluid hoor, maar er is niks te zien.

Nog maar een paar weken geleden vertelde ik de kinderen in het dorp verhalen, sprookjes. En zongen we bij een kampvuur dat ik had gemaakt. Nog maar een weken geleden wist ik mensen hun pijn te laten vergeten. Ze te laten voelen dat er niks aan de hand was. Hielp ik hen af van angstaanvallen, gebroken armen, benen, enkels, polsen en wat al niet meer. Daar had ik alleen mijn ogen voor nodig gehad. Ook nog maar een paar weken geleden voelde ik veranderingen in de mensen om me heen. Kon ik hun haat bijna ruiken. Het straalde van hen af alsof ze koorts hadden… Wie had hen dat virus van slechtheid gegeven?
Uiteraard had ik het antwoord geweten, de dominee. Ik was een paar zondagen niet naar de kerk geweest omdat ik moest zorgen voor zijn zieke moeder. Die zieke moeder was het die me voor de dorpelingen waarschuwde. Zij was degene die me vertelde waar ik al bang voor was. Ik werd uitgemaakt voor heks. Ik gedroeg me niet zoals van me verwacht werd. Dacht niet zoals dat “hoorde”ť. Ook werd beweerd dat ik een wisselkind was, elfengebroed. Met ravenzwarte haren en helderblauwe ogen kon ik niet van deze wereld zijn. Dat had ik al van jongs af aan geweten.
Maar bang was ik niet, als ik zou vluchten zou ik ergens anders weer hetzelfde meemaken. Nee, ik bleef, zag ze komen, en was zonder dralen mee gegaan.


Ik draaide me om toen ik iemand aan hoorde komen. Er kwam een meisje mijn kant op, ze glimlachte. Ze had net zo’n zongebruinde huid als ik en had donkere ogen.
‘Volg me.’
Ik keek haar wantrouwend aan, waarom werd ik op zo’n vreemde manier verzocht mee te gaan?’
‘Ik breng je bij mijn meesters,’ legde ze uit. ‘Laat me raden, ze hebben je in het dorp verstoten?’ Ik schudde mijn hoofd, ‘nee, ik ben geofferd. Ik weet niet wat dat inhoud, maar ik weet wel dat iedereen die hier naar binnen gaat er niet meer uitkomt.’
Het meisje keek me zijlings aan, ‘dan weet je al meer dan de meesten die hier komen. Mag ik je nogmaals verzoeken me te volgen?’
Ze ging me voor en ik besloot haar en haar meesters niet teleur te stellen, als ik geofferd moest worden moest ik ze toch onder ogen komen. We liepen door een lange gang, en ook hier zag ik vaag nog schilderingen op de muur, het rook muf, ijzerachtig. Ik bleef staan, bloed! Ik rook bloed! Dit had ik vaak genoeg geroken als ik patiënten hielp. Het meisje voor me draaide zich om, nog steeds met een glimlach om haar lippen, ‘is er iets mis?’
Ik besloot geen antwoord te geven en gewoon achter haar te lopen. Aan het eind van de tunnel kwamen we een grote eikenhouten deur tegen, die duwde ze open, ‘meester, ze hebben er weer een naar binnen gestuurd.’ Ze duwde me naar binnen en opnieuw galmde de klap van de deur me in de oren. Mijn ogen moesten wennen aan het schemerdonker, maar toen hoorde ik een mannenstem die me wel heel bekend voorkwam zeggen: “Wel, wel, wel, wat hebben we hier?”ť
Die stem kende ik! Ik keek naar de man aan wie die stem toebehoorde, ‘ik ken u.’
Hij bleef verrast staan, ‘oh ja?’
‘Een paar jaar geleden was u in mijn winkel! Waarschuwde mij en mijn moeder nog!’ zei ik net zo verrast.
Ik hoorde gemompel om me heen, zag dat de weg naar de deur versperd was. Duidelijk, ik kon geen kant meer op. ‘Ongelofelijk dat je je dat nog weet te herinneren. Normaal zijn mensen zo…vergeetachtig,’ zei de man terwijl hij langzaam naar me toeliep. ‘Dat is de reden dat ik hier ben,’ murmelde ik zacht naar de grond starend. Met een scheef hoofd keek de man me aan, hij had een aangename zoetige geur om zich heen hangen wat maakte dat ik hem min of meer vertrouwde, ‘ben je voor heks verklaard?’
Ik knikte.
‘Dat is nou jammer, ik had het liefst nog een paar jaar gewacht. Hoe oud ben je nu?’
Niet - begrijpend volgde ik zijn bewegingen, ‘ik ben nu zeventien. En, met wat een paar jaar gewacht?’
‘Verwachten de mensen nog dat je naar buiten komt?’
‘Als dat gebeurd geloof ik zelf niet meer dat ik gèèn heks ben,’ zei ik, ‘ik weet dat hier heksen heen gebracht worden om geofferd te worden. Dus doe dat liever snel, dan ben ik er vanaf.’
De man begon te lachen, maar hij lachte me niet uit. Ik hoorde meer mensen lachen nu ik erover nadacht.
‘Wij offeren hier helemaal niemand, alleen als we dat zelf nodig vinden. Dat de mensen hier niet meer naar buiten komen, heeft een geheel andere reden.’
Ik was nu degene die hem met een schuin hoofd aankeek. ‘Dat gezegd hebbende,’ vervolgde hij, ‘je komt hier niet levend vandaan.’
‘Dus toch een offer.’
‘Luister eens, Citali. Ik houd je al jaren in de gaten. Ik wist dat deze dag ooit zou komen. Maar dat de mensen uit je dorp je hierheen zouden brengen heb ik niet voorzien. Aan het fabeltje dat dit een offerplek is moet snel een einde komen.’
‘Wacht, ho, stop!’ ik stak mijn handen op, ‘je houd me al jaren in de gaten? Waarom?’
‘Je hebt een gave, Citali, een zeer bijzondere gave. En ik zou niet willen dat die verspild zou worden door je dood.’
‘Maar je zegt net-’
‘Dat, is maar net hoe je kijkt naar het doodgaan.’


Reacties:


moorte
moorte zei op 20 nov 2011 - 23:59:
wow, fantastisch geschreven. Is ze nu bij de Volturi?
Mag ik pleas super snel een reactie??