Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » Adam Lambert » Trespassing » [12] Cuckoo

Trespassing

15 maart 2013 - 22:11

1526

2

420



[12] Cuckoo

Steden moesten ze wel vermijden, maar ze kwamen er toch niet onderuit om af en toe een klein plaatsje te bezoeken. Noodgedwongen deden ze er meestal alleen hun inkopen, maar soms zaten ze samen in het park, omdat ze het niet altijd uit konden houden om alleen maar alleen te zijn.
Op een bankje zaten ze dan te praten, terwijl ze probeerden geen oogcontact te maken. Soms was dat nogal stressvol, omdat ze bang waren dat ze te stijf overkwamen, te geacteerd, maar ze bleven het doen. Zonder dat voelden ze zich te alleen.
Op een dag hadden ze in een park gezeten. Zodra ze binnen waren gekomen hadden ze om willen keren, omdat het nogal druk was, maar uiteindelijk waren ze toch ergens gaan zitten. Ze hadden genoten van de buitenlucht en het over de mensen in het park gehad, tot een oudere man naar hen toe was gekomen en had gevraagd of hij er ook bij mocht, aangezien hij niet ver meer kon lopen, en het volgende bankje nog best een stuk verder was.
Met tegenzin hadden ze toegestemd en daarna geprobeerd een gesprek met de man aan te knopen, maar die bleek geen bijster goede gesprekpartner. Ook hun gesprek was nu angstvallig stil gevallen, en ze dachten erover na om we te gaan, toen de man hen ineens begon te spreken.
“Jullie zijn geliefden.”
Geen van beide gaf antwoord, maar ze dachten allebei dat hun harten zo angstvallig klopten dat het wel te horen moest zijn.
“Heb ik gelijk, of niet?”
Weer zeiden ze niets. Bevestigen konden ze niet, maar ontkennen ook niet. Geen van hen was een erg goede leugenaar. Bovendien voelde het als bedrog, een dikke, slijmerige zonde.
De man grinnikte, maar zei niets.
“Is het zo duidelijk?” vroeg Robbie uiteindelijk, na een lange, ongemakkelijke stilte.
“Nee, niet als je niet weet waarna je moet kijken, maar ik ken mensen zoals jullie.” De oude man keek hem aan, met een waterig, bijna melancholisch glimlachje op zijn gezicht. “Misschien moeten we het er hier niet over hebben. Houden jullie van thee?”
Ze zorgden ervoor dat ze altijd genoeg thee bij zich hadden, het herinnerde hen aan de weekenden in Jeans appartement, aan thuis (hoewel ze zich steeds meer begonnen te realiseren dat dat niet helemaal thuis was geweest). Beide knikten ja.
“Kom maar mee dan.”
Ze keken elkaar een moment lang aan en besloten op het voorstel in te gaan, als was het alleen maar door de glimlach van de man. Er had iets tragisch in gezeten, iets wat je niet kunt acteren. Ze wisten dat ze hem konden vertrouwen.

De man woonde in een klein appartement, niet ver van het park. Het was sober, onpersoonlijk. Dat lag zeker niet aan de gedateerde meubels, die zaten vol leven en vol verhalen, maar aan alles was duidelijk dat er niet echt geleefd werd. De muren waren van een kil soort wit dat helemaal misplaats was bij de rest van het interieur, en hoewel er duidelijk niet vaak schoongemaakt werd lag er geen troep, waar dan ook.
“Doe alsof jullie thuis zijn. Hebben jullie nog een voorkeur qua theesmaak?”
De jongens schudden hun hoofd en gingen ongemakkelijk op de bank zitten. Ze zeiden geen woord, maar hun blikken spraken boekendelen. Wat was er zojuist gebeurd?
Als snel nadat een hoge fluittoon had aangegeven dat het water kookte kwam de man binnen met een dienblad op zijn rollator. Meteen stond Robbie op om hem te helpen en de man keek hem dankbaar aan.
“Bedankt, jongens. Ik krijg hier niet veel bezoek.” Even keek de man uit het raam, de blikken van de jongen ontwijkend.
“Geen probleem. We hebben zelf de laatste tijd ook niet veel mensen gezien.”
“Zulke jonge jongens, en dan al zo vervreemd van de wereld. Het is toch verschrikkelijk.”
Jean trok zijn wenkbrauw op, maar zei niets. Ook Robbie wist geen antwoord te geven.
“Ze willen samen zijn, maar dat kan niet. Niet waar ze vandaan komen. Dus rennen ze weg. Maar ze vinden nooit rust. Er is geen rust, niet voor ons.”
“Bent u ooit vertrokken uit uw stad?” vroeg Robbie.
“Ik? Nee, ik niet. Maar ik zie ze vaker, jongens. Soms ook meisjes, heel soms. Meestal zie ik ze later weer, op het nieuws.”
“Wat is uw verhaal dan?”
“Ik woon hier al mijn hele leven, ben nooit verder dan vijftig mijl van deze stad geweest. Hij ook, hij woont hier nog steeds.” De man zuchtte. “Het was beter geweest als hij hier niet meer woonde. Misschien zou het dan minder pijn doen.”
“Wat gebeurde er?”
“We waren jong toen we elkaar ontmoetten. Net zo oud als jullie, denk ik. Vierentwintig. De wereld was anders toen. Het was duidelijk dat ze nog niet helemaal opgekrabbeld was na de Apocalyps, ook al was dat alweer twintig jaar geleden.
Natuurlijk hadden we toen ook clubs. Ondergronds, de ingang verscholen in duistere steegjes. Ik denk niet dat dat veranderd is, of wel?”
Beide jongens schudden hun hoofd, maar de man leek het niet op te merken.
“Hij was knap, echt een jonge god. Eigenlijk is dat nooit veranderd, ouder worden paste hem als een op maat gemaakt pak. Blond was hij toen nog. En spieren! Fantastisch. Niet alleen dat, hij was nog netjes en goed gemanierd ook. Wat een verademing tussen de rebellencultuur die toen heerste. Jongens met slordig haar en groezelige, kapotte kleren, nee, dat was niets voor mij.
Niet alleen zijn uiterlijk was zo geweldig: hij bleek ook nog eens grappig, intelligent en medelevend te zijn. Ik had mijn prins op het witte paard gevonden! Het was als een droom toen bleek dat hij mij ook leuk vond.
We waren buren, bijna vijftig jaar lang. Eerst bleven we zo voorzichtig mogelijk, maar nadat de jaren versteken raakten steeds meer bekend als die buren die erg goed met elkaar bevriend waren. Waarom gaan jullie niet samenwonen, dat scheelt huur, grapte eens iemand. Eigenlijk hadden we dat gewoon moeten doen.”
De stilte keerde terug in de woonkamer en de drie aanwezigen dronken van hun thee. “Wat is er met hem gebeurd? Kregen jullie ruzie?” vroeg Jean uiteindelijk.
“Welnee. Hij kreeg een ongeluk.”
“Wat vreselijk. Sterkte,” brachten de jongens tegelijk uit.
“Nee, het was alweer drie jaar geleden. Of is het inmiddels alweer vier? In ieder geval, nadat hij lichamelijk weer hersteld was moest hij met een psycholoog gaan praten, maar die stuurde hem al snel door naar een psychiater. Het was mis, het was heel erg mis volgens hem. Van de ene op de andere dag haalden ze hem bij me weg, hij moest naar een gekkenhuis, werd er opgesloten. Waarom is me niet verteld, alleen familie.”
De jongens waren stil. Dat was echt vreselijk.
“Ik zie hem nog, maar alleen als het mooi weer is. Dan zit hij buiten en kan ik hem van een afstandje bekijken. En hij mij. Maar communicatie is onmogelijk. Het hek is te ver weg. Van hem is niet veel meer over dan een stipje in de verte.”
Robbie stond op en legde zijn arm om de schouder van de man. Die reageerde niet, hij staarde alleen recht voor zich uit, zoals hij eigenlijk het hele gesprek al had gedaan. “Heeft u iets nodig?” vroeg de jongen. De man reageerde niet.
“Weten jullie hoe het voelt? Ik heb niet om hem gehuild. Ik heb überhaupt geen traan gelaten sinds hij vertrok. Dit is dieper, een groot gapend zwart gat. Het is oneindige leegte, het is als kijken naar een sterrenstelsel, miljoenen lichtjaren ver weg, en weten dat je het nooit beter zult zien, daar nooit kunt komen. Het is de uitgestrekte leegte achter het einde van het universum, daar waar geen enkel licht meer kan komen. Het voelt alsof ik elke dag weer de grond in wordt getrokken. Dat kunnen jullie niet begrijpen. Nog niet, maar ik hoop dat dat nooit komt. Ik zit vast, en de enige weg naar buiten is door de tunnel, het leven uit. Maar dat kan ik niet.”
Jean schonk de man nieuwe thee in en ging nu ook naast hem zitten. “Ik wou dat ik iets voor u kon doen,” zei hij.
“Jullie blijven maar wegrennen, omdat jullie denken dat opstaan geen zin heeft.”
“We zijn een minderheidsgroep, dat zal altijd zo blijven.”
“Het heeft geen zin, wegrennen. Ze jagen jullie op. Hebben jullie jezelf gezien? Jullie zijn doodop, veel te ver nagejaagd voor zulke jonge jongens. Alleen maar om liefde. En binnenkort tonen ze jullie foto op het nieuws, weer een paar van die smeerlappen opgepakt!
Ik heb nog nooit iemand niet op het nieuws teruggezien. Wees verstandig en ga terug, je rent zo alleen maar in hun armen.”
“Dat doen we juist door terug te gaan. We moeten door, we kunnen niet anders.” Jeans wangen waren inmiddels nat van de tranen. “Ik hou van hem, ik kan niet zonder hem. Zonder hem kom ik terecht voorbij het einde van het universum, waar geen enkel licht meer kan komen. Dat begrijpt u. De weg terug leidt daarheen, dus we kunnen alleen maar vooruit. Altijd maar vooruit. Misschien zal ons dat slopen, maar we zijn in ieder geval samen.”
“Het is eng jongen, voorbij het einde van het universum, waar geen enkel licht meer kan komen. Je blijft maar vallen, vallen door de leegte. Dat wens je niemand toe, zelfs niet de mensen die ons dit hebben aangedaan. Vecht. Beloof je dat? Vecht. Voor hem en voor jezelf.”


Reacties:


WTlover
WTlover zei op 16 maart 2013 - 13:57:
Niiiiiiiiice!!!
Weer melding? (tuurlijk, okay, i know, but still, )


Bodine
Bodine zei op 16 maart 2013 - 0:09:
Ik twijfel nog steeds tussen happy ending of... niet.
Next? (: