Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » De Hongerspelen » De 73ste Hongerspelen (Jelmer en Miranda) » 13- De zevende dag

De 73ste Hongerspelen (Jelmer en Miranda)

30 maart 2013 - 17:56

1680

0

232



13- De zevende dag

Het einde is in zicht. Nu we klaar zijn met Miranda is Jelmer weer aan de beurt.

De stok breekt met een luid gekraak in tweeën wanneer Jelmer hem tegen de boom aangooit. Hij pakt er nog een en smijt ook deze onder het slaken van een gefrustreerde gil richting de boom. Hij gaat op de grond zitten en begraaft zijn handen in zijn gezicht. Ze worden nat van de tranen. Miranda is dood. Gisteren verscheen ze aan de hemel. Haar portret. Haar naam. Wat bezielde hem eigenlijk toen hij haar aanviel. Jelmer denkt vol schaamte en zelfverachting terug aan de vijfde dag. Hij was op jacht naar voedsel toen hij het kamp vond. De rook had hem gelokt. Waar rook is, is tenslotte vuur. En waar vuur is, is hoogstwaarschijnlijk ook eten. Hij had besloten een strik te zetten en te wachten tot de bewoner van het kamp terugkwam. Het was Miranda, en hij schoot op haar! Terwijl hij haar had willen beschermen. Hij had haar geprobeerd te helpen voor de Spelen. En toch schoot hij. Wat bezielde hem? Hij had doodgewoon de pijl aangelegd en geschoten. Waarom? Vanwege de jaloezie? Omdat Miranda wel een duo vormde en hij niet? Hij had Evelien nooit willen vermoorden, maar het was een ongeluk. Ze was opgestaan precies op het moment dat hij de pijl had afgeschoten. Veel had ze niet geleden, wist Jelmer. Ze was op slag dood. Hij haalt gefrustreerd zijn handen door zijn haren. De wereld ziet er wazig uit door de tranen heen. En nu was het te laat. Evelien is dood, Miranda is dood. Hij heeft gemoord. Hij is veranderd. Radeloos laat hij zijn armen langs zijn lichaam zakken. Zijn handen grijpen de sneeuw beet. Hij is een moordenaar.

Een hernieuwde overlevingsdrang overvalt Jelmer als hij de grot verlaat. Miranda is dood. Hij heeft gemoord. Er is nog maar een doel dat hij kan volbrengen. Overleven. Teruggaan naar district negen. Terug naar Lann. En dan de familie van Miranda onder ogen komen. Dat is het beste wat hij nu kan doen. Er zijn nog acht tributen over. Acht. Dat is weinig. District negen is niet zover gekomen sinds Paulin Winnaar werd. Hij probeert zich te herinneren wie er nog over zijn. De jongen van een, beide tributen van twee. De jongen van vier. De moed zakt Jelmer in de schoenen als hij realiseert dat de helft van de overige tributen Beroeps zijn. Hij is nog over. En nog drie anderen. De jongen van twaalf is er nog. De laatste twee kan hij zich niet meer herinneren. Een luid gegrom schudt hem uit zijn gedachten. Jelmer blijft abrupt stilstaan. Het is niet het geluid van een wolf. Absoluut niet. Het geluid is veel harder. Het is het gegrom van een beer. Maar hij klinkt nog ver weg, dus hij hoeft zich niet veel zorgen te maken. Desondanks blijft hij waakzaam. Zijn hand pakt alweer een pijl. Op de eerste dag had hij er tien. Nu zijn er nog zes over. Behoorlijk wat, maar hij moet zuinig zijn als hij met de vier Beroeps af wilt rekenen. Hij twijfelt aan zijn schietkunsten. Hij zal ze vast niet een voor een met vier pijlen neer kunnen schieten. Alsof hij dat zou willen. Hij heeft al genoeg gemoord. Daar hoort hij de grom weer. Maar er is meer dan dat. Een kreet. Jelmer’s nekharen gaan overeind staan. Nerveus likt hij aan zijn lippen. Ze smaken zout van het angstzweet. Dan klinkt het kanon. Zeven over. Jelmer vraagt zich af wie de ongelukkige was. Maar hij krijgt de tijd niet om daarover na te denken. Als hij de zware voetstappen hoort zet hij het op een lopen. De beer zit achter hem aan. Hij was blijkbaar veel dichterbij dan hij dacht. Jelmer’s adem verlaat zijn mond snel, om daarna gauw plaats te maken voor een nieuwe lading vers zuurstof. Zo hard heeft hij nog nooit gerend. Een tribuut achter je aan is een ding. Maar een beer is een heel ander verhaal. De voetstappen klinken steeds harder. Hij kan de zware ademhaling van de beest al horen. Ik haal het niet, ik haal het niet, denkt Jelmer angstig. Hij raakt buiten adem. Toch probeert hij te versnellen. Het lukt niet meer. Hij kan het niet lang meer volhouden. Zijn ademhaling gaat steeds onregelmatiger. Als hij wilt overleven moet hij nu iets verzinnen. Dan klinken er nog meer voetstappen. Zachter, maar sneller. Vanuit zijn ooghoeken ziet Jelmer nog een tribuut rennen. ‘Hierheen!’, schreeuwt de jongen. Jelmer aarzelt geen seconde en veranderd zijn koers. De jongen springt een boom in en Jelmer springt hem achterna. Het scheelt niet veel. Als hij halverwege de boom is begint de boom wilt te trillen. Hij kijkt naar beneden. Zijn adem stokt. Dit is niet zomaar een beer. De sneeuwwitte ijsbeer is tweemaal zo groot als hij hoort te zijn. De ogen kennen geen pupillen of irissen. Ze zijn pikzwart. De kolossale mutilant heeft zich tegen de boom aan geworpen en klauwt woest naar Jelmer. Hij mist hem net aan. Zijn bek zit onder het bloed, net als zijn klauwen. Jelmer klimt gauw verder omhoog. Bovenin zit de jongen van elf, de medetribuut van Evelien. Zijn donkerblauwe ogen kijken angstig naar beneden. Niet naar hem, zeker niet. Deze jongen mag er dan wel aardig uitgezien hebben tijdens de training, Jelmer weet dat hij sterk is. Zijn trainingsscore was tien, net als die van Jelmer. Deze jongen zou zijn nek kunnen breken zonder al te veel kracht. Jelmer aarzelt. De jongen steekt zijn hand uit en roept hem bemoedigend toe. ‘Kom op, ik doe je niks. Niemand gunt een ander zo’n einde. Ik heb gezien wat dat monster met Daark gedaan heeft.’ Nog een grom doet al Jelmer’s twijfels verdwijnen. Hij pakt de hand vast en wordt omhoog getrokken. Hij gaat naast de jongen op een dikke tak zitten uithijgen. ‘D..Daark?’, brengt hij hijgend uit. De jongen haalt diep adem. ‘De tribuut van twaalf. Hij smeet zijn speer in de maag van het beest, maar het hielp net. Dat monster scheurde hem aan stukken. Ik stond op een kleine afstand en had een geweldig uitzicht.’ Jelmer kijkt weer naar het monster. Als de mutilant zich uitstrekt ziet hij inderdaad de gapende wond onder zijn borst. De speer is nergens meer te bekennen. De jongens schreeuwen het uit als de boom begint te kraken. Het monster begint langzaam maar zeker de boom neer te halen. Als we niet snel iets ondernemen worden we allebei de lunch van dit beest, beseft Jelmer. Zijn pijl is hij verloren tijdens de sprint. Nog vijf over. Maar zijn boog heeft hij wel. Tegen beter weten legt hij een pijl aan. De jongen kijkt hem ongelovig aan. ‘Wil je hem daarmee doden?’, vraagt hij verbaasd. ‘Dat gaat nooit lukken, zelfs die speer kreeg hem niet neer.’ Jelmer knikt. ‘Ik weet dat er weinig kans is, maar heb jij een beter idee?’ Dat moet hij ontkennen. Jelmer legt aan, maar spant de boog nog niet. Hij bestudeert het monster. Waar zit zijn zwakke plek? Er moet toch wel iets zijn? De boom trilt als de mutilant zich weer onder een woeste brul tegen de boom aanstort. Zijn bek, dat kan het zijn. Zijn huid is veel te dik. Het vormt haast een pantser. Maar de huid in zijn bek is veel minder dik. Jelmer spant de boog en mikt. De jongen kijkt hem verwachtingsvol aan. Het monster brult weer. Precies dan laat Jelmer de pijl gaan. Het projectiel boort zich in de borst van het monster. Het brult weer, maar is verder niet gewond. Het doet pijn, meer niet. Vier pijlen over. Jelmer haalt diep adem en haalt nog een pijl uit de koker. ‘Je bent niet goed snik’, zegt de tribuut. ‘Dat lukt toch nooit.’ ‘Houd je kop als je wilt blijven leven. Zo kan ik niet schieten’, snauwt Jelmer terug. Hij probeert rustig adem te halen. Als hij zo gespannen blijft als hij nu is lukt het niet. De mutilant beukt voor de zoveelste keer tegen de boom aan. Jelmer laat de pijl gaan terwijl hij uitademt. Hij raakt zijn doel. Maar het werkt niet. Het monster stoot een vreemd gorgelend geluid uit als de pijl zijn gehemelte doorboord. Hij slaat nijdig tegen de boom aan. Maar de pogingen worden steeds zwakker en langzamer. Het geluid wordt steeds zachter. Totdat het monster met een zachte dreun in de sneeuw stort. Na een laatste grom is het stil. Jelmer hoort nog alleen de ademhaling van hemzelf en de jongen. Ze zijn veilig. Ze kijken elkaar aan. Wat nu? Het monster is dood. De tribuut zou hem nu kunnen aanvallen. Hij zou hetzelfde kunnen doen. Hij is bewapend, de ander niet. Maar niemand doet iets. Uiteindelijk klimt de jongen naar beneden. Jelmer gaat weer achter hem aan. Eenmaal beneden geeft Jelmer een paar vergeefse rukken aan de pijl in de borst van het monster. De pijl zit muurvast in de dikke huid. Jelmer zucht gefrustreerd. Nog drie pijlen over. Hoe moet hij in hemelsnaam de Spelen doorkomen met drie pijlen? De tributen kijken elkaar aan, niet wetend wat ze nu moeten doen. Dan galmt er een stem door het bos. Het is Claudius Templesmith. ‘Gefeliciteerd tributen. Jullie hebben de mutilant overwonnen.’ Hij klinkt niet blij, maar wel onthutst. Jelmer kan het niet helpen. Hij grijnst. Hij heeft een obstakel van het Capitool overwonnen. ‘Jullie zijn nu nog met zijn zevenen over. Dat verdient een beloning. Daarom nodig ik jullie morgenmiddag om twee uur precies uit voor een feest. Of je komt moet je zelf bepalen, maar er zullen waardevolle spullen zijn. Een bevoorrading, laten we maar zeggen. Dat staat jullie vast wel aan. Dus, ik herhaal: morgen om half twee, bij de Hoorn, een feest. Veel succes.’ Dan is het weer stil. Jelmer probeert langzaam adem te halen. Een feest! Hij kan wat meer eten goed gebruiken. Dan hoeft hij niet meer te jagen en is dus minder pijlen kwijt. Maar hij kan niet alleen gaan. Die Beroeps zijn er zeker. Hij maakt geen schijn van kans tegen vier Beroeps. Hij en de tribuut van elf kijken elkaar aan. Ze denken precies hetzelfde.


Reacties:

Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.