Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » Harry Potter » Deaud » Hoofdstuk 2: Een schimmige vlakte

Deaud

27 april 2009 - 1:20

2332

0

197



Hoofdstuk 2: Een schimmige vlakte

Dit is het eerste hoofdstuk waar mijn tweede hoofdpersoon in voorkomt, in dit hoofdstuk word een aantal keer gevloekt en daarom is dit verhaal 12+ ** = We streven steeds naar wat verboden is en begeren wat ons ontzegd is.

Het zilveren licht van de maan scheen tussen de dunne takken van de bomen door, de zilverwitte berken glommen in het licht alsof beiden van hetzelfde prachtige materiaal gemaakt waren. Zelfs de sterren schenen helder als koude wachters van een ver afgelegen oord ver weg in tijd en ruimte.
De wind die door het gras waait is lichtjes hoorbaar op het verlaten veld.
Af en toe waait er een blaadje naar beneden, die verraad dat de herfst in aantocht is. Over niet al te lange tijd zijn de bomen kaal en is het gras alleen nog vochtig. Maar voor die tijd.... Het verlaten veld zal niet lang meer verlaten zijn. Over een paar uur lopen hordes mensen hier. Het gras vertrappend en vervuilend. Tot die tijd kan er nog genoten worden van de stilte en de wind die blaadjes mee neemt op zijn vleugels.

Een duistere schim keek over het verlaten veld. Zijn zielloze ogen glommen in het zilveren maanlicht, een hart zo duister dat zijn mensen - nee slaven - geloofden dat hij geen ziel had, noch een stenen hart. De schim droeg de naam die nog steeds velen grote angst aanjaagde, ooit had hij behoord tot de meest machtige tovenaars die de wereld bewandeld hadden.
Tegenwoordig was hij slechts een wazige wolk van duistere magie, niet meer dan een samenstelling van uiteenlopende duistere magie die hij opgeroepen had in de tijd dat hij nog de angstaanjagende, onschuldigen uitmoordende, sadistische, schrik uit het duister was.
Menig dier was al door hem heen gelopen, en steeds weer voelde hij hoe hij zwakker werd. Bij elk wezen werd zijn ziel weer uiteengescheurd, de kleinste wezens kon hij eenvoudig beheersen. Daarvoor was zijn macht nog groot genoeg, de kleinste vogel had echter al teveel wilskracht om van zijn macht een verloren deel te maken. Meer dan in het hoofd kruipen kon hij niet, zelfs de simpelste spier was al te veel voor hem.
Hoe meer zijn schimmige bestaan verdeeld werd over de wezens van de plantenrijke omgeving, hoe meer zijn krachten afnamen. Het zou niet lang meer duren voordat hij in alle planten en dieren aanwezig zou zijn. Dan zou hij door de ogen van alle wezens kijken, zo kon hij dingen zien die hij anders nooit op zou merken.
Het behoorde allemaal tot zijn nieuwste plan om te ontsnappen uit zijn gevangenis van nevel. Ookal werd hij er zwakker door, hij had nu meer kans op slagen. In feite maakte het toch niets uit, als schim was hij onaantastbaar en in dit afgelegen gebied zou er nooit een schimmenbezweerder komen.
Eeuwen zat hij gevangen in zijn duister nevelige lichaam, hij wist niet meer zeker hoe lang al. Maar hij had toch al meer dan achthonderd jaar doorgebracht in zijn huidige vorm.

Een nauwelijks hoorbaar geritsel verried de komst van een van zijn dienaren. Uiteraard was het geen echte dienaar, sommige families had hij nog steeds in zijn macht. Elke familie was verplicht minimaal een lid van het gezin in te wijden in de kringen van zijn duistere praktijken.
Van tussen de bomen verschenen de silhouetten van twee mannen. Twijfelend bleven ze staan, verborgen in de schaduw van de bomen.
De schim wees naar de vlakte die voor hem uitgestrekt lag, een volgend nadeel van zijn toestand, hij kon zich niet uitdrukken met woorden of zelfs maar klanken. Enkel als iemand zijn lichaam voor hem openstelde kon hij gebruik maken van zijn stem. Maar die had hij al jaren niet gebruikt. Hij kon zich niet eens meer herinneren hoe hij zelf klonk.
De twee silhouetten stapten aarzelend uit de schaduw. Ze waren beiden gehuld in een dikke groene mantel. Hun gezichten waren verhuld achter een metalen masker dat hen niet alleen verborg in de anonimiteit, maar hun ook beschermde tegen het oplaaiende zand van de open vlaktes.
Ze liepen flink door, nog net niet rennend. De een had zijn toverstaf in zijn hand, de ander droeg een geheimzinnig in doeken gehuld pakket.
Een aantal passen voor hem stopten de twee mannen, ze bogen hun hoofd en knielden voor hem, wachtend op wat zou gebeuren.
Bewegingloos staarde de schim naar zijn twee dienaren, hij kon tevreden zijn. Ze hielden niet alleen de naam van hun familie hoog, ze behoorden tot de krimpende groep van trouwe dienaren die nog geloofden in zijn bestaan. De eerste eeuwen had hij honderden gelovende dienaren. Stuk voor stuk bereid hun leven te geven om aan zijn wensen te voldoen. De laatste tijd weigerden velen het werk van hun voorouders te voltooien. Hiervoor zouden zij gestraft worden. Met hen hun voorouders, ouders, broers en zusters en hun nageslacht.

Zijn aandacht werd getrokken door een beweging achter een grote eikenboom. In de jaren van zijn gevangenschap had hij zijn zintuigen verscherpt waardoor niets hem meer ontging. Zo ook de aankomst van deze dienaren, eventjes lichtten zijn ogen op. Meer als teken dat hij ze gezien had dan dat ze moesten komen. Met zekere stappen stapten vier mensen vanachter de boom vandaan. Net als de twee anderen droegen ze een mantel met een masker, met uitzondering van een kleine jongen in een witte mantel. Ongeduldig keek de schim hoe de mensen neerknielden, wachtend op de anderen die zouden komen.
Harde knallen, zachte zoefgeluiden of flitsende vuren kondigden de komst van anderen in mantels aan. Gefascineerd staarde de jongen in de witte mantel naar de uitdrukking van de schim, die op zijn beurt weer in de ogen van de jongen staarde.
De jongen bezat weinig wilskracht, de schim kon zien dat zijn ouders hem gedwongen hadden mee te komen. Het teken dat er weer een familie uit zijn kringen dreigde te verdwijnen, resoluut nam hij een besluit. Hij zweefde naar de knul toe, staarde in de glinsterende ogen en vloog weer terug. Een luide schreeuw, het gekletter van metaal en een hoop gesnotter. De moeder van de jongen had haar masker afgegooid en omarmde nu huilende de jongen. Ze wist wat er zou gaan gebeuren. Gruwelend wendde de schim zich af van het familiedrama, ze besefte gewoon niet hoe erg bevoorrecht haar zoon was.

Inmiddels stonden er grote groepen gemaskerde personen om de anderen heen. Toen ze zagen dat de schim naar hun staarde, renden ze geschrokken bij elkaar weg en knielden neer naast de anderen. Hier en daar een plaats in de gevormde cirkel overlatend.
Het luide gekrijs van een vogel overstemde het geluid van de snikkende moeder, als één draaiden de gemaskeerde hun hoofd richting het geluid. Een tweede krijs, ditmaal harder en dichterbij. Een donkere vlek verduisterde het zilveren schijnsel van de maan, in luttele seconden was de vlek vergroot en had een vorm aangenomen.
Gefasineerd staarde de jongen naar de vlek, de schim staarde op zijn beurt weer naar de jongen. Hij wist al wat er zou komen, een twee meter grote man op een vliegende slang zou boven de open plek cirkelen, wachtend tot de gemaskeerde ruimte zouden maken. Dan zou hij zijn gouden masker afzetten en de dienaren toespreken. Daarna zouden ze de blonde jongen in het wit inwijden in hun groep en dan zou het slijmende aanbidden gebeuren. Hij was de enige in de selecte groep van dienaren met een gouden masker, het behoorde tot de uitrusting die de schim zelf ooit gedragen had, in de tijd dat hij nog een duistere magiër was. Enkel families die al vanaf het begin vervent bezig waren met het verspoedigen van zijn terugkomst waren in het bezit van een onderdeel, zij werden priesters genoemd. Juist omdat ze in rechte lijn stonden tot de orginele dienaren en dus het alleenrecht hadden op spreken met de schim.
Verveeld keek de schim toe hoe het voorspelde zijn gang ging, de slang gleed over de grond terwijl de priester de families toesprak en de jongen inwijdde. Aan het einde van de toespraak draaide de grote man zich om naar de schim, hij ging op een paar meter van hem af staan en liet zich vallen op zijn knieën. Hij boog voorover en begon te mompelen
‘Nitimur in vetitum semper cupimusque negata**’ hij kwam omhoog van de grond, keek even naar zijn meester en boog weer voorover.
Één voor één bogen de gemaskeerde voorover en prevelden de woorden, het duurde niet lang voor de hele groep als één de woorden uitsprak. Enkel de jongen deed niet mee, maar dat werd hem vergeven. Het was zijn eerste keer en hij zou het later wel leren. Daar had de schim geen problemen mee.
Met gloeiende ogen keek de schim hoe zijn mensen hem aanbaden, het gaf hem kracht. Ookal was het slechts tijdelijk, de woorden apart waren niets, samen waren ze echter een oorsprong van kracht.
Ongezien trok hij de aandacht van de jongen, als zijn moeder zag wat hou zou gaan doen zou ze helemaal flippen. Dat kon hij nu niet hebben, ze was veel te invloedrijk en bruikbaar om te verliezen. Hij gebaarde de jongen om voor hem te komen staan, vragend keek de jongen naar zijn vader die naast hem zat. Deze gaf een driftig knikje om te gehoorzamen.
De jongen stond op en liep stapje voor stapje naar de schim toe. Op een aantal passen afstand stopte hij. De schim kon de nieuwsgierigheid van zijn gezicht lezen, hij voelde de angst van de jongen echter ook. Rustig zweefde hij naar voren, toen zwaaide hij een paar maal met zijn armen, een rode lijn verscheen tussen de twee. De schim raakte de lijn aan en gebaarde de jongen hetzelfde te doen. Aarzelend bewoog de jongen zijn arm naar de draad toe. Toen hij die aanraakte begon het meest gevaarlijke gedeelte.
Glunderend van de opwinding trok de draad de twee samen, de gene met de meeste kracht zou overwinnen en de ander zou eenvoudig gebroken worden. Dit was de kans voor de schim om ongewild bezit te nemen van de jongen, als de ouders toch eens geweten hadden dat ze meewerkten aan het verlies van hun eigen zoon. De woorden gaven hem nog steeds een groeiende kracht, tenzij de jongen sterk genoeg was, zou hij snel genoeg weer een eigen lichaam hebben.
“Brave jongen, kom maar ik doe je geen pijn!”
Een man met zilverwit haar stak zijn hand uit naar een vijfjarig knulletje. Aan zijn hand stak een zwarte handschoen waarin hij een grote stok hield.
Geschrokken deinsde de jongen achteruit, hij vond de man eng maar zijn papa had gezegd dat hij moest luisteren naar de man. Aarzelend bewoog de jongen zijn arm naar de hand van de man toe. Toen hij deze bereikt had, greep de man hem vast. Tranen sprongen in de ogen van kleine Jacob, want dat was de naam die zijn ouders hem gegeven hadden.
‘Auww’ Kleine traantjes biggelden over de wangetjes van Jacob, “Dat doet pijn!” maar de man luisterde niet, ruw trok hij hem omhoog en bekeek hem van alle kanten,
“De heer van het duister kan jou nog wel gebruiken” lispelde de man, hij liet Jacobs hand los, die viel huilend op de grond.

Triomfantelijk trad de schim nader tot het lichaam van Jacob, door middel van slechte herinneringen kreeg hij vat op het lichaam en hij voelde hoe de Jacob steeds minder weerstand bood. Nieuwsgierig groef de schim in het hoofd van de jongen, plotseling botste hij op een muur met een vrolijke herinnering, het beeld van een achtjarige jongen met een feesthoed, lachend om een grap die zijn oom hem vertelt. Zo onschuldig als een kind maar kon zijn. Walgend zocht de schim naar een manier om de barrière te breken, dit werd vermoeilijkt door de minderende vat op Jacobs geest. Toch vond hij een manier om er langs te komen, vermoeid zocht hij tussen de meest verborgen gevoelens van de jongen. Flitsende beelden schoten aan zijn ogen voorbij, tot hij een bijzonder deprimerende herinnering vond. Tevreden haalde hij hem naar voren, dit zou de wil van de jongen wel breken.
Grappend zat Jacob samen met zijn beste vriendje Jamie op de bank bij Jamie thuis, ze zaten een saaie documentaire te kijken en nu zaten ze grappige teksten te verzinnen bij wat de mensen in het programma zeiden. Een donderende stem verbrak echter de sfeer.
“JACOB!! NU NAAR BUITEN KOMEN!!”De woedende stem van de vader van Jacob weerklonk van buiten, geschrokken vielen de twee jongens stil. Een hard gebons op de voordeur maakte duidelijk dat zijn vader serieus was, zo vlug als hij kon sprong op en rende naar de deur toe, met op zijn hielen zijn vriendje Jamie. Zo onschuldig als hij kon pakte Jacob de deurklink vast en opende de deur
“Sorry Pappie” Piepte hij, een eenzaam traantje rolde naar beneden.
“Hallo meneer Odius”Zei Jamie vrolijk, terwijl hij de hoek om racete.
Met samengeknepen ogen staarde Jacobs vader naar Jamie, zijn hand begon te trekken en een grote paarse ader werd zichtbaar bij zijn slaap. Traag gleed zijn hand naar zijn toverstok.
“Heb jij contact,” Zijn hand greep de toverstok vast “MET EEN DREUZEL!” Met een vlugge beweging stak hij zijn staf uit naar Jamie, deze dook verschrikt achter Jacob.
“JE ZOU JE MOETEN SCHAMEN!”Ruw duwde hij Jacob aan de kant “Je bent lid van een familie van Dooddoeners en Schimmendieners verdomme! Als de anderen dit horen zijn we er geweest!”met een harde trap schopte hij Jamie omver, zich klaarmakend voor de dodende woorden
“NEE!!” Jacob duwde tegen zijn vader aan “hij is mijn vriend!” verstoord gooide de man Jacob naar de muur, hij hief zijn toverstok op en opende zijn mond…

Een luid gil verstoorde het ritueel, geërgerd keerde de schim terug uit het lichaam van de kleine Jacob, een snikkend gehuil voor hem overtuigde hem dat de jongen nog leefde. Toen hij bekomen was van zijn grote inspanning kwam hij er echter achter dat het niet de jongen was die huilde. Voor de tweede maal deze nacht had zijn moeder haar masker afgeworpen toen ze zag dat hij onder dwang van de schim stond. Huilend hield ze het roerloze lichaam van de jongen vast, de schim besefte dat hij te ver gegaan was. Hij had beiden nog nodig, de moeder voor haar diensten en de knul voor zijn lichaam. De laatste was nu bijna dood, de jaren van voorbereiding waren bijna voor niets geweest. Eeuwen wachten maakte hem ongeduldig, hij wou vrij zijn!


Reacties:

Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.