Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » Harry Potter » Magische zaken & Dreuzelgeneuzel. De jeugd van Voldemort. » Magische Zaken & Dreuzelgeneuzel.

Magische zaken & Dreuzelgeneuzel. De jeugd van Voldemort.

21 april 2015 - 9:21

18398

0

546



Magische Zaken & Dreuzelgeneuzel.

Iedereen weet alles van Harry Potter en zijn aartsvijand Voldemor. Toch weet niemand iets van de jeugd van Voldemort af. Ook hij ging met elf-jarige leeftijd naar Zwijnstijn. Voldemort leeft in de dreuzelwereld. Ik kan het wel alleen, zei hij tegen albus Perkamentus. Maar al op het treinstadion zit hij met een groot probleem, waar in vredesnaam is de Wegisweg? Zodra zijn zakje goud wordt gestolen moet Marten aan toverspullen zien te komen. Silvia Silvester wil niet naar Zwijnstijn. Wat er ook gebeurt. Niet daarheen, voor ook zij in het grote familiedrama betrokken wordt. Dit meisje van goede tover komaf heeft besloten niet naar Zwijnstijn te gaan, wat er ook gebeurt. Albus Perkamentus is het jongste schoolhoofd van Zwijnstijn. Al snel komt hij erachter gekozen te zijn omdat hij zo goedkoop was. Zwijnstijn is falliet. Albus Perkamentus probeert het prachtige kasteel uit de rode cijfers te halen door het lesgeld te verdubbelen, maar het lessenpakket juist te vereenvoudigen. Dit semester wordt voor iedereen op Zwijnstijn een beproeving. Een behoorlijk stel leerlingen zullen grote problemen geven. De mate van toverkracht bij iemand wordt met cijfers gemeten. van o = snul, tot S5. Schadelijk. Dit semester zullen er drie kinderen met S5 op Zwijnstijn komen. Maar ook een halfreus. Een weerwolf en als laatste een Aardman met toverkrachten. Haar vader heeft gezworen Zwijnstijn tot de laatste steen af te breken als zijn kind iets overkomt. Daarnaast broeit er een groot gevaar. Een duistere tovenaar is van plan massale Toverstop te veroorzaken. Daarvoor heeft hij slechts 1 kind met S5 krachten nodig en nog iets, maar daarvoor moet iemand sterven. De Duistere tovenaar heeft een medewerker op Zwijnstijn kunnen smokkelen om voor hem een kind met S5 te nemen. Dit kind zal bewerken worden tot zijn wapen, om daarna alle magische krachten in toverland te beheersen.

1. De vreselijke brief.

Ze zitten aan het ontbijt, de familie Silvester. Bijna iedereen is er. Silvia vindt dat een wonder, meestal zijn er een stel van hun niet aanwezig. Dan zitten ze op school, zijn al aan het werk of slapen uit.
Het is de dag na Kerstmis. Iedereen is nog doezelig van de wijn, het vele snoepen en het late naar bed gaan. Dit is het traditionele feestelijke ontbijt dat de huiselfen hun eigenaren geven. Dan hebben ze voor iedereen een zelfgemaakt cadeautje van iets wat eigenlijk weggegooid is. Het is altijd weer afwachten wat je krijgt en meestal enorm grappig. Niemand van hun wil Grapjesdag dan ook missen.
Een blauw kleed met de rand van ijsbloemen ligt op de lange tafel. Die is gedekt met borden, bestek, kommen en schalen. Allemaal nodig voor een ontbijt voor een boel hongerige mensen.
Twee grote kandelaars fonkelen vol vrolijk brandende kaarsen. Een grote vaas met gedroogde witte rozen pronkt in het midden. Aan weerszijden daarvan staan twee ronde kommen. In de ene klimmen muizen in allerlei kleuren op klimrekjes. In de andere tapdansen een paar witte muizen.
Silvia vind de eetzaal enorm gezellig. Aan de muren kijken voorouders welwillend toe van uit hun lijsten. Achter haar is de enorme haard. Langs de andere muur staan kasten vol serviesgoed. Het meisje in haar blauwe jurkje wiegelt vergenoegd haar blonde krullenbos en haar blauwe ogen kijken om als een sneeuwstorm sneeuw tegen de kleine ruitjes waait.
Hun kasteel zit hoog in de bergen, maar is tegen elke winter bestand en in de grote haard achter haar loeit een heerlijk warm vuur.
Heer Maneschijn en Wimpie, de huiselfen van de bediening, vullen schalen en borden op verzoek met allerlei soorten lekkernijen. Er zijn meer huiselfen. Ze wonen in zo een groot kasteel. Alleen voor de tuinen en landerijen zijn er al twintig nodig. De grappige wezentjes zijn er altijd geweest, ze weet niet beter.
Op elke bord ligt een pakje. Sommige in een oude Kibbelaar gerold. Andere in een sok of sjaaltje. Voor het elfjarige meisje ligt een rond pakje, kleurig, dankzij de mooie glanzend voorkant van een oud tijdschrift met recepten van tovertaarten.
Silvia’s moeder is een beroemde schrijfster van kookboeken, met recepten van over heel de wereld. Ze is nu bezig met iets nieuws. Het grote tovertaarten boek.
Vader krijgt een straffe borrel in een afgedankt parfumflesje. Moeder een kam waar maar een paar tanden uit zijn.
Silvia’s ligt dubbel om de oude rieten hoed die haar opa krijgt, daar is de bol uit, maar hij zet hem toch op. ‘Lekker luchtig voor in de zomer,’ grijnst hij.
Silvia houdt zoveel van haar opa.
In zijn zwarte gewaad, met het grijze baardje en bijna kale hoofd is hij de liefste opa van de hele Toverwereld. Natuurlijk houdt ze ook van oma en haar andere familie, maar niemand kan haar zo blij maken als opa. Kijk toch wat voor moois ze gisteren van hem gekregen heeft. Een prachtig boek over de Dreuzels en de grappige apparaten die ze maken. Het is nu al haar lievelingsboek.
Silvia opent haar pakje. Ze vroeg zich al af wat het kon zijn, want het is zo rond. Er zit de kop in van een oude pop waar ze al jaren niet meer mee gespeeld heeft. De huiselfen hebben het grote poppenhoofd een klein lijfje gegeven, gemaakt van een roze washandje. Daar moet ze zelf enorm van lachen.
Moeder en vader, haar broer en zus. Opa en oma, haar tantes en oom en haar neven en nichtjes liggen dubbel om hun grappige cadeautjes.
Hun Huiselfen, drieëntwintig in totaal, zingen daarna het Grapjesdagen lied. Daarbij houdt geen een wijs. Zingt de ene hoog en de andere laag, maar ze luisteren toch graag. Op Muizenstijn worden Huiselfen enorm gewaardeerd.

IJsbloemen bloeien op de ramen.
Sneeuw stapelt zich tegen de muren op.
Buiten huilen de wolven,
haal daar je schouders maar voor op.
Want binnen brandt het hoogste vuur.
Binnen is het fijn en warm.
In ons kasteel is iedereen rijk.
In ons kasteel is niemand arm.
Huiselfen van groot naar klein.
Op Muizenstijn is het pas fijn.
Elke dag een schone doek.
elke dag een vriendelijk verzoek.
Een keer in het jaar is hubbel,
want dan vliegen wij in onze eigen bubbel!
Grapjesdag is lachen voor ons allemaal.
Op Grapjesdag vliegen wij aan de haal!

Bij de laatste paar zinnen gaan de Huiselfenstemmetjes hoger en hoger. Tot het zo schril wordt, dat je bijna je oren dicht zou willen houden.
Alle Huiselfen toveren een grote zeepbel om hun heen en stijgen op.
Schril lachend dobberen ze langs het plafond, tot ze een andere Huiself raken en dan neer komen waar ze maar willen.
Silvia giert het uit als een Huiself in blauw sjaaltje bij haar opa in zijn bord pap terecht komt. Opa zit er onder! Lachend vist hij de Huiself uit de scherven en zet haar op de grond. ‘Heb je je geen pijn gedaan?’ Opa Sam tovert de papspetters weg en het bordje weer heel.
Het huiselfje rent giechelend weg.
Silvia lacht vrolijk als haar broer Serafijn, zijn cadeau, een mes zonder punt aan haar oudere neef Simon laat zien. De twee jongens zitten schuin tegenover elkaar. Simon heeft een pijl gekregen, dubbel aan elkaar geplakt met fantasttape. Ze brengen hun geschenken maar snel naar hun kamer, voor de tweeling er mee willen spelen. Sandra en Sander hebben allebei een grote schoen gekregen. Voor de groei. Sander een stevige bruine voor een boswandeling. Sandra een elegant muiltje waar alleen maar de hak van af is. Lachend beginnen ze daarmee met elkaar te vechten.
Plotsklaps duikt er een grote bosuil uit de haard. Vonken spatten van zijn vleugels. De uil vliegt drie rondjes om de tafel en krast daarbij luid, zodat iedereen opkijkt.
‘Uilenpost!’ Serafijn strekt zijn handen lachend uit, ‘geef maar jongen.’
‘Dat is toch voor mij,’ zet Sieglinde alvast tevreden haar bord weg. ‘Weer fanmail.’
‘Nee hoor,’ lacht moeder. ‘Dat is mijn contract van de uitgever. Ik moet het nog tekenen.’
Iedereen kijkt omhoog naar de uil. Silvia ook.
Als de uil haar richting invliegt, met die grote envelop in zijn bek, voelt Silvia haar buik verkrampen. Het zal toch niet? Dat is toch niet de meest afgrijselijke brief die je maar kunt krijgen?
Met een plons valt de afgrijselijke brief in haar bord met havermout.
Silvia krimpt in elkaar, want ze ziet al meteen haar naam staan.
Silvia Simone Silvester.
Eetzaal te Muizenstijn.
Verborgen achter de hoogste rotsenpunt van het zilver Gebergte.

Silvia hoeft de achterkant niet te zien om te weten dat daar een schitterend wapen staat.
Dit is de meest afgrijselijke brief die er maar bestaat en het komt van Zwijnstijn.
Vader springt op, klapt in zijn handen en roept, ‘kssjt. Kssjt.’ Want de bosuil landt op de kom met de tapdansende muizen. Hij steekt zijn kop in de kom en slokt ze, hoep, hoep, hoep. Alle drie in één ruk op!
‘Verdraaid, die kosten drie knoeten per stuk,’ moppert vader. ‘Had je niet een gekleurde kunnen nemen? Die zijn net in de aanbieding.’
De uil boert, vliegt op en verdwijnt weer in de haard.
Silvia staart naar de grote envelop in haar kom havermout. Het is gebeurd. Ze is gedoemd!
Iedereen gaat verder met het ontbijt, nog giechelend om hun cadeautjes.
Silvia staart naar de brief. In haar ogen wordt die steeds groter en groter. Silvia Simone Silvester moet naar Zwijnstijn. Ze moet nu net naar die ene school waar vast dat vreselijke zal gebeuren.
‘Is dat de brief van Zwijnstijn? Wat is ie laat? Ik had hem al veel eerder verwacht,’ knikt vader naar haar en gaat verder.
Hij zit aan het hoofdeind van de lange tafel. Voor hem liggen stapels papieren en staat er een rij verschillende kristallen bollen die allemaal iets, wat met de muizenhandel te doen heeft, laten zien. Hij heeft een groot oor in zijn hand en oreaalt met zijn secretaresse, mevrouw Vos. Zij geeft aan vader elke ochtend de bestellingen door. De verzoekjes om iets speciaal of de leukste nieuwtjes.
‘Werkelijk mevrouw Vos, bestelde professor Perkamentus zelf? 3000 verse muizen voor de Uilentoren? 2 dozijn witte muizen met een zwart oor voor professor Korthoefje van Griffendor? 60 zwarte muizen voor professor Tamaquel Mayzin van Swaberich? Een tapdansende muis?’ Haar vader moet daar om lachen. ‘Professor Perkamentus zou beter moeten weten als hoofd van Zwijnstijn. Inderdaad, hij is wel het jongste schoolhoofd dat Zwijnstijn ooit gekozen heeft.’
Uit het oor komt opgewonden gekwek. Er komt een nieuw gesprek door.
Silvia zucht diep. Zij heeft net een bericht gekregen, bijna net zo erg als een doodvonnis. Haar vader gaat gewoon door met zijn werk.
Haar lippen bewegen geruisloos mee met haar vaders woorden; ‘hier Siegfried Samuel Silvester, de muizenkoning. Waarmee kan ik u van dienst zijn? Wij hebben witte muizen, zwarte muizen. Gevlekte muizen. Muizen die; hartelijk gefeliciteerd met uw verjaardag kunnen piepen en tapdansende muizen. De beste vet gemeste muizen voor uw uil. Daarnaast is ons assortiment uitgebreid met muizen in alle kleuren voor uw toverdrankjes. Zegt u het maar.’
Haar vaders gezicht straalt iedere keer weer als hij dit kan zeggen, hij geniet er zo van een van de belangrijkste van de toverwereld te zijn. Vroeger was opa dat, maar die heeft de muizenhandel doorgegeven aan zijn oudste zoon. Daar heeft hij hem een enorm plezier mee gedaan. Vaders blauwe ogen fonkelen, steeds weer wrijft hij over de kale plek in zijn blonde haren. Nou heeft haar vader niet eens gezien dat hij wat eigeel op zijn zwarte gewaad heeft gemorst.
Ze zijn allemaal blond van de familie Silvester. Het ergste haar oudere zus Sieglinde. Zij wikkelt een grote lok van haar lange zilverblonde haren om een hand, terwijl ze haar script doorleest.
Sieglinde zit links van Silvia, naast vader. Tussen Silvia en haar oudste zus is een lege stoel. Zij speelt mee in de toneelvoorstelling, Suikerzoete Bezweringen. Het is helemaal niet leuk om een zus te hebben die een beroemde actrice is.
Sieglinde is mooi, slank en betoverend. Dat zeggen de stukjes in de krant altijd. Nou, als de toverwereld wist wat haar zus allemaal wel of niet moet doen, om zo mooi, slank en betoverend te blijven. Zouden ze daarvoor van harte bedanken.
Sieglinde heeft een schaal vol gezonde dingen voor haar staan, waar Silvia van huivert. Daardoor heeft zij niet het kleinste kledingmaatje van allemaal, waar haar zus zo trots op is. Silvia heeft geen sprankelende blauwe ogen of lange zilverblonde dansende haren.
Haar ogen zijn niet blauw, maar groen. Die kleur ogen komen van haar moeder. Haar donkerblonde haren krullen. Dat komt van vader.

Duifje van Dalen heeft ook een oor in haar hand, met een felroze kleur. Moeder oreaalt aan een stuk door met vriendinnen voor de bijeenkomst van; “Heksen van Glimmerdal,” een schoolreünie.
Ook moeder geeft er niets om dat zij, haar jongste kind, net veroordeeld is tot iets vreselijks.
‘Heeft Adalia ‘m al? Ja? Silvia heeft net haar brief gekregen van Zwijnstijn,’ vertelt moeder achteloos. ‘Ja, ik vind het ook laat. Ik was al bang dat zij het ook niet zou krijgen. Ze is toch al laat met alles. Maar gelukkig zit er toch nog wat magie in haar. Vast van mijn kant. De Silvesters zijn met alles zo laat. Naar welke afdeling Silvia gaat? Grifioendor natuurlijk.
Adelia naar Ravenklauw? Ja, dat is ook een fijne afdeling. We knijpen in onze handen dat ze niet naar Swadderich moeten, toch? Natuurlijk leren ze daar alles over genezende toverdrankjes en goed met huisdieren om gaan. Alleen op Grifioendor krijgen ze goede les voor hogere plaatsen bij het Ministerie bij toverkunsten. Mijn zussen en hun oudste dochters werken daar allemaal.
‘Wat zeg je? Moet je weg? Adalia roept je? Ja, tot horens.’
‘Trek je jas alvast aan, lieverd,’ moeder wuift in Silvia’s richting met haar oor. ‘Straks meteen de inkopen even doen. Sieglinde, jij moest toch net naar de Wegisweg, toch? Neem je je zus even mee voor de inkopen? ’
Moeder oreaalt alweer met iemand anders.
Natuurlijk is moeder voorzitster. Dat is ze altijd. Nu regelt ze van alles voor het grote feest van de huishoudschool voor jonge heksjes. Haar groene ogen controleren een lijst. Ze tikt met haar toverstok op een kristallen bol voor de beste recepten voor een grote taart. Tegelijk oreaalt ze aan een blauw oor, een vriendin, het advies hoe haar haren rood te kleuren met Heksenbrauw. Dat heeft zij ook gedaan.
Silvia vindt dat knap, moeder kan wel 6 dingen tegelijk. Vader ook.
Er is nooit tijd voor een 7e ding, zij, hun jongste dochter. Haar ouders hebben zich nog nooit zo druk over haar gemaakt als afgelopen winter. Dat was nog een hele toestand. Hun stemmen weergalmden door heel Muizenstijn, terwijl haar ouders bespraken welke school het beste voor het kind zou zijn. Ze is immers van de winter 11 geworden.
Moeder wou dat zij naar Glimmerdal ging, want: daar leert een jonge heks genoeg, om later met beide benen stevig in haar toverschoenen te staan.
Silvia heeft nog zo haar uiterste best gedaan, om duidelijk te maken dat ze dolgraag naar Glimmerdal zou willen. Maar vader eiste dat zij naar Zwijnstijn ging. Daar leert een heks pas alles voor de toekomst.
Silvia zucht diep. Dat kind. Zij. Haar. Zo noemen ze Silvia altijd als haar ouders het over haar hebben. Ze noemen alleen haar naam als ze ergens voor op de kop krijgt of iets voor haar beslissen.
Gisteren werd de beslissing genomen. Vader sloeg op de tafel en zei; ‘Professor Perkamentus is nu eenmaal de beste tovenaar van de hele toverwereld. Hij heeft voor de beste profesoren gezorgd die les geven in de meest uitgebreide tovervakken. Silvia gaat naar Zwijnstijn.’
Daar kon moeder niet tegenop.
Silvia Simone Silvester, dochter van de muizenkoning gaat dus naar Zwijnstijn.
Dat hebben ze daar blijkbaar gehoord, want nu ligt het voor haar. De grote envelop met daarin de uitnodiging.
De meeste van haar vriendinnen hebben deze brief al gehad, daarom weet Silvia precies wat er in zit.
In de enveloppe zit een brochure van de school. Een lijst met de professoren en heksen. Daarnaast de lijst met wat ze mee moet nemen naar de school. Schoolboeken, gewaden, een toverketel en nog wat dingen. Genoeg om een grote hutkoffer mee te vullen.
Het enige leuke hieraan vind Silvia dat ze een echte toverstaf krijgt.
Natuurlijk heeft ze al een la vol speelgoedstafjes van klei en hout. Ze snoept graag toverstaf snoepgoed. Als peuter speelde ze al, ‘toverstokje.’ Iets wat elke ouder met schrik en afgrijzen ziet, omdat ze nooit weten wat hun kind uitricht.
Elk kind van toverouders kan al een beetje toveren vanaf de geboorte. Wie de pasgeborene komt bewonderen en over de wieg heen buigt, moet goed op zijn vingers en neus letten. Die kunnen verkleuren of zelfs verdwijnen, tijdens het koetsjikoe spelen.

Silvia zucht verlangend. Er zijn kinderen die nooit naar een toverschool gaan. Hun eigen ouders leren ze wel hoe met hun verborgen gaven om te gaan.
Nou ja, dat gaat niet altijd goed. Kasteel Ravenstein is met man en muis verdwenen. Sommige dorpen en steden zijn ontploft en van de toverbodem verdwenen.
Daarom zijn de toverscholen ontstaan. Kinderen met magie kunnen beter niet bij hun ouders blijven waar ze maar de verkeerde dingen leren. Vanaf hun elfde, kan magie in een kind zich ontwikkelen tot toverpuber. Dat kan levensgevaarlijk zijn.
Daarom gaan kinderen naar een internaat. Daar leren ze dan dat ze niet iemand mogen wegblazen of laten ontploffen tijdens een lachbui. Daar leren ze hun toverkracht te beheersen tot het algemene nut en welzijn van de magische wereld in Toverland.
Dat staat tenminste in ieder boek die ze als kind voorgelezen kreeg. “Toveren voor je eerste tandje kan schadelijk zijn.” “Leren lopen met toverkunsten.” “Nies in mouw of hand, veroorzaak geen schade in Toverland.”
Zwijnstijn. Wolvenstein, Glimmerdal. De zeven bezemstelen. Allemaal scholen waar je als kind leert om je toverkunsten te beheersen.
Zwijnstijn is een van de beste daarvoor.
Silvia huivert. Ze durft niet naar Zweinstijn toe. Straks gebeurt er iets vreselijks met haar. Misschien wel dat vreselijke familiedrama wat er met ome Sander gebeurd is. Dan is alles verloren.
Weer zucht het meisje diep. Ze drukt haar lievelingsboek tegen zich aan en wenst voor de zoveelste keer. Was ik maar een Dreuzel.
Dreuzelkinderen gaan naar gewone scholen om gewone dingen te leren, zoals geschiedenis, aardrijkskunde of rekenen. Dat lijkt haar heerlijk. Silvia vind niet fijners als gewoon in Muizenstijn te blijven. Ze wil helemaal niet naar Zwijnstijn. Als ze nu maar veel in haar boek leest en vooral niet tovert, gebeurt het vast. Dat ze een Dreuzel wordt.
Silvia laat de brief waar hij is, in de havermout en opent snel haar boek.
“De wonderbare wereld van Dreuzels.” Ze vindt het heerlijk om over al die rare uitvindingen van de Dreuzels te lezen en hun vreemde gewoontes.
Als ze een Dreuzel is, hoefde ze zich niet zo druk te maken over dat vreselijke, wat er op Zwijnstein kan gaan gebeuren. Nu heeft ze er al nachtmerries over gehad en krijgt al helemaal geen hap door haar keel. Ze probeert er niet naar te kijken, maar vlak voor haar zit de vreselijke brief in haar bord en staart haar aan.

Silvia slaat bladzijdes om. Ze leest over telefoons en typemachines. Breien. Hoe Dreuzels aardappels schillen of een raam wassen. Met lucifers maken Dreuzels vuur of draaien knopjes om op een gasfornuis zodat ze kunnen koken. Niets kan haar boeien.
De brief blijft haar maar aanstaren.
Maak mij open. toe, maak me nu open, lijkt hij haar toe te fluisteren. dan vertel ik je alles over Zwijnstijn. Silvia steekt geen vinger naar de brief uit. Het laatste wat ze wil is ook maar een ding over Zwijnstijn weten.
Straks moet ze naar de Wegisweg, om inkopen te doen voor school. Daar heeft ze ook al helemaal geen zin in. Zal ze zeggen dat ze ziek is? Dat ze buikpijn heeft? Zou ook maar een iemand naar haar luisteren?
Met een, “poef,” verschijnselt Simon, haar oudste neef weer op zijn stoel. Schuin tegenover haar rechts. Net zo snel duikt het bolronde hoofd van Wimpie, hun huiself op. Silvia kan daar nog net een stukje van zien. Simon klopt Wimpie op zijn hoofd en lacht als de huiself een grapje maakt met zijn piepstemmetje.
Simon lijkt sprekend op zijn vader. Ome Sander, haar lievelingsoom. Hun blonde krullen zitten altijd verward, hun blauwe ogen kijken altijd of ze een grapje met je willen uithalen.
Schuin links tegenover haar zit ome Sander. Een vriendelijke glimlach om zijn gezicht terwijl hij luistert naar Sandra
Recht tegenover Silvia zit de tweeling. Sandra en Sander. Ze zijn pas acht en een en al arm en been. Silvia vindt ze een stel vervelende lastposten, die haar altijd achterna lopen en zeuren om een spelletje met ze te doen.
De blonde tweeling kliederen met havermout haar en met hun fruit gezichtjes op hun gekookte eitje. Ze leggen wel zes verschillende soorten beleg op een boterham. Allemaal om elkaar uit te dagen wie het toch durft op te eten.
Bij Sandra groeit een grote rode paddenstoel op haar hoofd.
Sander heeft een enorm oor. Af en toe komt daar groene rook uit.
Daar mag je niet op letten. Het is heel normaal voor een opgroeiend toverkind dat er dit soort dingen gebeuren. Zij hebben nu eenmaal toverkrachten en af en toe moet dat eruit, anders wordt je ziek.
Silvia kreeg zelf van de winter aardbeien op een arm. Die mocht ze niet eten en gelaten afwachten tot ze rijp werden en weer weggingen.
Dreuzelkinderen krijgen net als hun puistjes, de hik of stotteren. Maar bij kinderen van de toverwereld, vallen er met elke hik soms schilderijen van de muur. Waaien stoelen om of zwiept alles van een tafel, op de grond.
Silvia is een braaf kind. Bij haar is er nooit iets gebroken of zijn er ergere dingen gebeurd. Haar moeder heeft ooit een vervelende tante onder een bank getoverd. Toen ze ooit erg verkouden, zelfs de ramen en deuren uit hun huis geblazen als ze nieste. Daar kan ze zelf nog steeds enorm om lachen.
Vader heeft ook de raarste dingen vroeger uitgehaald. Maar als Simon ramen een poosje ramen brak door er alleen maar naar te kijken. Of toen Sieglinde een poosje alles in haar slaapkamer aan het plafond plakte, was dat blijkbaar niet leuk maar vervelend.
Dreuzelkinderen schijnen in hun slaap wel eens in bed te plassen als ze ergens bang voor zijn. Toverkinderen kunnen kasten splijten. Een vloer compleet laten verdwijnen of enge monsters uit het niets op laten duiken.
Zij en haar broer Serafijn hebben dat soort dingen nooit gedaan.
Silvia droomt af en toe wel eens dat er in haar kamer een woeste wind alles van de muren rukt. Dat er donderwolken aan het plafond hangen, waar levensgevaarlijke bliksemschichten uitschieten. De volgende dag is alles weer normaal in haar slaapkamer, gelukkig. Dat zijn dus maar enge dromen.
Silvia slaat zuchtend weer een bladzijde om. Dit gaat over plantjes op een vensterbank en hoe ze water geven met een gieter. Dat ziet er zo grappig uit. Weer wenst ze om toch een Dreuzel mogen zijn.
Dat is echt niet erg. Dreuzels zijn heel slim. Voor alles waar een tovenaar zijn staf voor nodig heeft, maken zij een of ander apparaat. Sommige zijn zo grappig.
Neem nou een telefoon. Op dat grappige bakje moet je een schijf draaien en een horen tegen je oor drukken. Dan pas kun je met iemand anders spreken.
Zij moeten een oraal gebruiken. Een groot oor. Of een kristallen bol aanraken.
Bij een kristallen bol moet je een toverspreuk uitspreken, met een toverstaf erover heen gebaren. Als je de hand niet goed houdt. Een verkeerd woord uitspreekt of je staf niet goed zwiept, kan er van alles misgaan.
Orealen is veel veiliger.
Silvia heeft ook een oreaal gekregen gisteren, maar ze heeft de grote roze nog niet eens aangeraakt.
Ach, was ze toch maar een Dreuzel. In haar familie zou ze dan Snul genoemd worden. Een snul kan niet toveren en moet telefoneren of steeds naar iemand toegaan om iets te zeggen.
Of een brief schrijven en die versturen met de uilenpost.
Bah, die vreselijke vreselijke brief. Was hij maar nooit gekomen. Haar hele leven is erdoor verpest.
Je kunt best leven hoor, zonder toverkracht in een wereld vol tovenaars en heksen. Het is helemaal niet erg een snul te zijn. Ze hebben altijd iemand nodig zonder toverkracht om contact te hebben met Dreuzels of andere Dreuzelzaken. Ridders hebben geen toverkracht nodig om trollen, Reuzen, draken of Aardmannetjes te bevechten.
Straks krijgt ze vast echte Dreuzels te zien op Zwijnstijn. Die hoeven geen apparaten te maken, want sommige Dreuzelkinderen hebben net als zij toverkracht. Als er in de Dreuzelwereld vreemde dingen gebeuren, noemen de Dreuzels, dat eh... Silvia trommelt even op haar boek. Oh ja, poltergeist.
Van een Dreuzel kan ze vast wel leren hoe geen toverkracht meer te hebben. Dan moeten ze haar wel uit Zwijnstijn gooien. Dan mag ze vast thuis blijven.
De brief springt op uit haar havermout en vliegt naar moeder. Zij opent de enveloppe en kijkt de inhoud door. Moeder is enorm nieuwsgierig. Silvia helemaal niet. Wat haar betreft mag de brief best per ongeluk in de haard vallen.
‘Zeg Siegfried?’ Moeder kijkt geërgerd op. Ze hebben het lesgeld verhoogd op Zwijnstijn, wist je dat?’
‘Hmmm?’ Vader kijkt maar even op.
‘Van 217 galjoenen naar 270. Of het ons op de rug groeit!’ Moeder snuift als ze iets doorleest, maar dan ziet ze iets wat haar laat glimlachen. ‘Er komen wel nieuwe leermeesters bij. De kinderen krijgen voortaan les in Kunst & cultuur en er zal ook meer tijd vrij gemaakt worden voor activiteiten in de frisse lucht zoals boswandelingen, zwemmen en er komt zelfs een volkstuintje.
Moeder merkt dat haar man niet luistert, maar Silvia wel.
‘Jij houdt toch van plantjes, lieverd? Nu mag je straks een volkstuintje maken, leuk hé.’
volkstuintje? Silvia bedenkt dát ze daar net wat van in haar Dreuzelboek heeft gezien en zoekt er snel naar.
Een volkstuintje houden Dreuzels om met de blote handen en ge-reed-schap, zoals schep, schep-je, hark en hark-je, in de grond hun eigen groente op te kweken.
Hmm, Silvia aarzelt. Dat lijkt haar best leuk om te doen. En dat terwijl ze net van plan was om alles wat op Zweinstijn als les gegeven zal worden, af te keuren.

De tweeling proest het uit, terwijl ze een enorme stapel brood en beleg verslinden.
Silvia zucht voor de zoveelste keer diep. Ze is verdorie al 11 en heeft geen zin meer in die stomme spelletjes van haar neefje en nichtje. Zoals Hans kleef aan of verstoppertje spelen in hun enorme kasteel.

Silvia woont graag in hun kasteel. Aan de muur hangt een prachtig schilderij ervan.
Muizenstijn tussen besneeuwde bergtoppen.
Hun eeuwenoude kasteel zit hoog in de bergen verstopt voor Dreuzels. Het heeft stevige hoektorens, hoge muren met kantelen en een grote poort met valhek. Muizenstijn werd vroeger vaak belegert door Trollen, dus moet het wel tegen een stootje bestand zijn.
Muizenstijn heeft enorm veel kamers, trappen en kleine raampjes.
Al die kamers zijn wel nodig met alle tovenaars, heksen en hun kinderen die hier wonen.
Ook komen er geregeld gasten.
Haar familie is met z’n vijven. Vader, moeder, Sieglinde, Serafijn en zij, Silvia.
Ome Sander, zijn vrouw Myra en hun drie kinderen Simon, Sander en Sandra ook.
Opa Sam, oma Kniertje zijn er en natuurlijk tante Odette. Tante zit aan het eind van de tafel, vlak bij moeder. Zij heeft oranje haar, roze gewaad en een gele stola om. Aandachtig bestudeert ze een kristallen bol.
Naast moeder is nog steeds een lege stoel. Die is van tante Ariadne, een vriendin van haar moeder die regelmatig komt logeren. Tante Ariadne is een beroemde schrijfster van mooie boeken over oude kastelen, dorpen en steden van de toverwereld.
Silvia heeft een prachtig boek van haar gehad. “Bijzonder vertoeven. De mooiste huizen van heksen en tovenaars.” Daar staan alle kastelen, dorpen en stadjes in die ooit hebben bestaan of er nog zijn. De mooiste vindt ze het kasteel Ravenstein, dat is spoorloos verdwenen. Wie het ooit zal vinden kan een beloning van 10 miljoen knoeten krijgen. Ravenstein zit namelijk vol geheime toverzaken.

Tante Odette is van moeders kant. Haar Huiself, Lieneke zit vlak bij haar op een krukje en speelt met een touwtje met tantes oude toverdier nog van school, haar zwarte kat.
Grim is al eeuwenoud. Hij heeft grijze snorharen en een blind oog, maar pak tante Odette haar kat niet af of ze wordt woest. Niemand wil een woeste heks in de familie. Dus zegt vader er niets van, maar een familie die van muizenhandel leeft, kan geen kat hebben. Of een uil. Die kosten handel. Dus hebben ze allemaal een rat als toverdier.
Silvia is dol op katten. Ze zou niets liever willen als een kat als toverdier, een mooie witte met groene ogen en een zijdezachte staart. Ze zou haar prinses noemen en elke dag kammen en lekkere dingen geven.
Opnieuw komt er een zucht uit haar tenen. Zelfs al heeft ze posters hangen van witte katten en een plakboek vol plaatjes. Een echte kan ze wel vergeten. Terwijl opa haar nog zo stiekem toegefluisterd heeft dat hij er wel eentje voor haar zal kopen.
Silvia kijkt opzij. Links van haar zitten haar opa en oma van vaders kant. Rechts blijft de stoel nog leeg.
Opa Samuel en oma Kniertje, zijn de liefste opa en oma die je je maar kunt wensen. Ze mag haar opa, opa Sam noemen, dat klinkt zo lief. Wat moet ze doen als haar opa straks niet eens meer met haar wil praten?
Zuchtend leunt het meisje tegen hem aan. Ze weet niet wat ze moet doen als ze haar opa niet meer zou hebben.
‘Gaat het een beetje, Silvertje?’ Opa Sam buigt troostend over haar heen en kust haar voorhoofd. ‘Ze zijn weer lekker druk, hé. Nou is de brief gekomen. Gaan we zo de schoolspulletjes halen en ze kijken niet eens naar je.’
Silvia kruipt gezellig tegen hem aan en haalt diep adem. Opa’s zwarte gewaad ruikt altijd zo lekker naar kruiden. In de zakken zitten altijd de leukste toverdingen.
Haar opa heeft alleen nog een beetje haar achter zijn oren en zijn baard is grijs, maar opa Sam is de liefste opa van de hele toverwereld. Hij en oma Kniertje zijn er altijd voor haar.
Heel anders als haar ouders. Die vinden altijd andere dingen belangrijker dan haar.
Haar ouders eten tussen het werken door. Net als haar zus.
Sieglinde heeft haar oor gepakt en oreaalt met iemand over haar script. Ze is ergens niet tevreden over.
Mist ze nu eigenlijk nog niet iemand? Waar is,… Silvia kijkt naar de lege stoel, rechts van haar.
‘Weet je al dat mijn Schumacher Saralis ontsnapt is?’ Serafijn grijpt haar schouder knijpend beet, zijn blauwe ogen kijken panisch rond. ‘Ik zoek hem overal.’
Serafijn is net 14 en haar broer vind niets leukers als haar bang te maken met zijn grote race rat. Met zijn blonde haren in een stoere staart, net als een ridder, vind haar broer zich heel wat. Hij is erg lang in zijn rode gewaad met het wapen van Ridderslot, zijn school, erop. Eronder is hij graatmager. Dat weet Silvia omdat ze zomers zwemmen in het grote meer, vlakbij Muizenstijn.

Serafijn ploft neer en geeft Wimpie zijn wens voor het ontbijt op. Als gewoonlijk een echt ridderontbijt. Hij krijgt een grote biefstuk, wat stukken brood en een schaal met wat fruit. Daar duikt hij in en eet met zijn handen. Dat doen ridders nu eenmaal.
Silvia trekt griezelend haar benen op. Ze is helemaal niet bang voor ratten, die zijn erg grappig en kriebelen met hun snorharen, als ze aan je snuffelen. De grote race rat met zijn snelle wriemelende klauwtjes en kale staart, kruipt net zo snel over haar heen als over een muur.
‘Heer Maneschijn?’ Opa Sam klopt met zijn wandelstok tegen de tafel. ‘Maak je maar niet druk hoor,’ zegt hij geruststellend. ‘Dat beest zit vast gewoon in zijn kooi.’
‘U wenst, meester?’ De oude Huiself van haar opa verschijnt achter hun. Deze keer heeft hij een blauwe handdoek als toga om zijn lange magere lijf.
Silvia weet dat haar opa expres zijn net gebruikte handdoeken in de badkamer laat slingeren. Heer Maneschijn weet dat vast ook wel, maar een handdoek is geen kleding, dus draagt hij die gewoon. Elke week een andere.
Het is trouwens een prachtige naam die opa zijn huiself heeft gegeven. Als zij ooit een huiself krijgt, gaat ze die ook een mooie naam geven.
‘Heer Maneschijn, waar is de race rat van mijn kleinzoon?’
‘De rat zit in zijn kooi, meester.’ Heer Maneschijn knippert waardig met zijn grote blauwe ogen. ‘Ik heb hem net wat vers graan en perziken gevoerd op uw verzoek. Dus zal de rat voorlopig slapen.’
‘Hé.’ Silvia haalt opgelucht adem. Opa Sam weet ook hoe akelig ze die rottige rat vindt. Dankzij haar opa is dat beest zo dik als een kussen.
‘Zo. Binnenkort de grote dag, hé Silvertje?’ Opa klemt de kop van zijn wandelstok, een staande muis met een kroontje op, tussen zijn handen. ‘Dan ga je naar Zwijnstijn.’
Silvia knikt zwijgend.
Opa Sam is de enige die ziet hoe zijn kleindochter haar groene ogen neerslaat. Blonde krullen buigen dieper over het boek. Silvia heeft haar mooiste jurk aan gedaan, de blauwe met de zilveren muisjes erop. Het is zijn eigen zoon vast niet eens opgevallen.
Silvia grijpt zijn arm nog steviger beet. Voor zijn kleindochter staat haar lievelingsontbijt, lekkere warme havermout met krentjes, schijfjes aardbei en appel. Het stakkerdje heeft nog geen hap gegeten. Dat komt vast omdat de brief van Zwijnstijn, de beste school om toverkunsten te leren, er in gevallen was.
Geërgerd pakt hij zijn toverstok.
‘Hee jij!’ Siegfried schrikt zich naar als tegelijk met die boze roep, een snelle flits zijn oreaal wegslaat. Een 2e flits veegt de kristallen bollen van de tafel, zodat kristallen scherfjes op de vloer, alle kanten opspatten.
Duifjes roze oor klapt dubbel en verschrompelt, haar kristallen bol wordt zwart.
‘Vader!’ Tegelijk kijken ze geërgerd naar de oude man.
‘Verdraaid, dat was de nieuwste oreaal 300,’ moppert Siegfried. Met een zwiep van zijn toverstok worden de scherfjes weer kristallen bollen die op hun standaard rollen.
‘Hoe kun je mijn gesprek afbreken, vader! Ik oreaal net met; duizend en een tovertaart recepten, voor mijn nieuwe boek.’ Duifje kijkt hem verontwaardigd aan.

Opa Sam kijkt fronsend naar zijn oudste zoon en schoondochter. ‘Silvia heeft net de brief gekregen. Ze gaat straks weg naar Zwijnstijn. Vandaag gaat ze al naar de Wegisweg voor haar schoolspullen. Weten jullie al wie van jullie met haar meegaat?’
Silvia haalt bewonderend adem. Haar opa is de enige van de hele toverwereld die haar ouders stil krijgt.
Voor de eerste keer deze ochtend ziet ze haar vader en haar moeder naar haar kijken. Even is er iets aardigs in hun ogen. Haar vader glimlacht. Haar moeder knikt. Ze zien haar. Voor het eerst sinds tijden kijken ze naar haar en nu?
Vader gebaart met zijn toverstok en klapt zijn dubbel gevouwen oor open. ‘Sieglinde gaat wel met het kind. Zij moet toch nog een nieuwe jurk. Is dat niet zo, liefje? Ging jij niet net naar de Wegisweg voor een nieuwe jurk?’
‘Sieglinde gaat met haar,’ knikt moeder ook, Duifje repareert haar oor met een zwiep.
‘Wel alle donders!’ Opa slaat zo hard met zijn wandelstok op de houten tafel dat de schalen, kopjes op hun schoteltjes en borden rammelen. ‘Dit is Silvia’s grote dag. Vandaag gaat ze haar schoolspullen uitkiezen en jullie gaan niet eens mee?’ Opa Sam wijst geërgerd naar zijn oudste zoon.
‘Ik ben nog met jou meegegaan. Ik heb je geholpen je toverstaf te kiezen en daarna ijs laten eten tot je buik bijna bevroor.’
‘Daar heb ik een week buikpijn van gehad,’ knikt Siegfried stug. ‘Dank je vader, voor die herinnering.’
‘Sieglinde helpt haar wel,’ haalt Duifje achteloos haar schouders. ‘Wat stelt dat nou voor,’ wuift ze met de enveloppe en stapeltje papieren. ‘Gewoon een ketel, wat boeken en een toverstafje. Sieglinde, het geld ligt op de tafel in de gang hoor.’
Silvia merkt dat haar oudste zus niet eens luistert. Ze heeft net van een uil een stel modebladen gekregen. Ze betaalt hem en de grote bruine uil duikt met een snelle zwiep van zijn vleugels terug in hun grote haard. Daarna klapt de beroemde actrice het; Weekblad voor de fascinerende Heks, open. Vast kijken of ze er wel instaat.

Silvia zucht. Met Sieglinde gaan winkelen? De laatste keer kon ze niets anders doen dan wachten, wachten en nog eens wachten. Terwijl haar zus met fans staat te kletsen. Handtekeningen geeft of zich urenlang in winkels vermaakt met gewaden passen.
‘Wij gaan wel met je mee, lieverd.’ Opa Sam pakt haar hand en gaat staan, ‘kom maar.’
Met opa en oma mee? Silvia voelt haar hart overslaan en springt op. Ze wil het liefste geen schoolspullen kopen, maar met opa en oma mee winkelen is altijd enorm gezellig. Dan gaan ze ergens iets lekkers eten en ze krijgt altijd een klein cadeautje.
Oma Kniertje gebaart met haar staf, uit het niets ploft een zwarte reismantel met de kraag van gestippeld muizenvel om haar magere schouders. Haar lange grijze haren verdwijnen onder de zwarte reishoed.
Oma Kniertje opent haar tas en grabbelt tussen alle spullen. ‘Oh. We moeten ook even naar Goudgrijp de bank, schat. We hebben nog maar 3 knoeten.’
Heer Maneschijn duikt op naast opa Sam en met zijn reismantel. De oude Huiself is nauwelijks te zien onder de dikke laag zwart muizenvel.
Wimpie komt Silvia’s mantel brengen, de witte met de kraag van lichtgrijs muizenvel.
Gaat het lukken? Het meisje legt het Dreuzelboek op de tafel. Ze kijkt gespannen haar adem in en kijkt naar haar ouders. Die kijken niet eens meer.
Vader buigt over zijn bol en tikt met zijn oreaal peinzend tegen zijn wang.
Moeder geeft de bestelling voor tovertaart, “Glanzend festijn 212.” Die met de twaalf lagen, nee, niet die met de zes, door.
‘Waar gaan jullie heen?’ Hun schelle stemmetjes weerkaatsen door de eetzaal en de tweeling krabbelen van hun stoelen. ‘Mogen we mee?’
Mislukt. Vader, moeder, zelfs Sieglinde kijken op en naar hun.
Ome Sander heeft heus wel begrepen dat zijn ouders met Silvia mee zouden gaan. Hij probeert tevergeefs zijn kinderen stil te houden.
De tweeling duiken onder de tafel. Ze kruipen weer tevoorschijn, grijpen oma Kniertje bij haar handen en roepen in koor. ‘Wij gaan ook mee. Wij willen naar Macintosh!’
Macintosh, de grote gecombineerde speeltuin, speelgoedwinkel en restaurant. Daar ging Silvia vroeger ook graag heen, toen ze nog klein was. Volgens vader is ze nu groot, want ze gaat naar school, naar dat vreselijke Zwijnstijn.
Ome Sander is in een sprong over de tafel en trekt de tweeling los. ‘Jullie mogen wel een andere keer mee,’ probeert hij ze af te leiden. ‘Wij zouden vandaag toch paddenstoelen gaan zoeken in het bos?’
‘Wij willen mee,’ stapvoet Sandra.

‘Waar gaan jullie heen,’ vragen Duifje en Siegfried tegelijk.
‘Oh, alleen maar even boodschappen doen,’ zegt opa Sam nonchalant.
‘Ons geld is net op,’ lacht oma Kniertje vrolijk. ‘Even boodschappen doen.’
Dat vrolijke lachen helpt niets.
‘Waarom nemen jullie mijn dochter dan mee,’ vraagt vader geërgerd.
‘Ze heeft haar bord nog niet eens leeg,’ moppert moeder.
Sieglinde duikt nog dieper in haar modeblad.
Het is mislukt. Ze is verraden door haar bloedeigen familie. Silvia gaat teleurgesteld naar het diepste hoekje naast de haard. Ze maakt haar mantel los en smijt die neer. Zuchtend aait ze met haar vingers over de staande stenen muis en kijkt naar de dikke laag hout, waar bij elke maaltijd een heerlijk vuur brandt.
Voor de zoveelste keer zuchtend kijkt het meisje omhoog, naar de grote kaarsenluchter die de eetzaal verlicht.
Muizenstijn is een heerlijk huis. Vol kamers, gangen en trappen waar ze heerlijk kan rennen en spelen. Buiten spelen mogen ze maar zelden. In de winter ligt er drie meter sneeuw. Zomers zijn er ronddolende reuzen, enge Trollen of stiekeme Aardmannetjes die je onder de grond proberen te trekken om je als slaaf in hun mijnen te laten werken.
Daarnaast zijn er wolven en andere gevaarlijke beesten.
Binnen in het kasteel kun je genoeg heerlijks spelen. In de lange gang met familieportretten, heeft ze haar eerste vlieglessen gekregen op haar speelgoedbezem. Opa bevroor met haar verjaardag de trap van de grote toren, zodat ze daar samen op een slee van omlaag konden glijden. Alle twaalf wendingen. Met kerstmis staan er in de grote zaal wel zes versierde kerstbomen waar ze zelfs in mogen klimmen en met de slingers rond zwieren. Dan is er een glijbaan die je in een sneeuwlandschap brengt en een slee waarmee je om de toppen van de bomen kan vliegen.
Muizenstijn is al zo oud dat de stenen muren vol schilderijen en andere spullen van de familie hangen. Vooral die van over overgrootvader Samuel, de grote ontdekkingsreiziger, kan ze uren lang bewonderen.
Nu leunt Silvia stilletjes tegen een stenen muis. Het meisje wacht gelaten af tot ze eindelijk te horen krijgt wat er beslist wordt. Wie gaat er met haar mee, naar de Wegisweg.
Was ze nou maar een Dreuzel. Dan hoefde ze nu niet te luisteren naar al dat gekibbel.
Haar vader, opa Sam. Haar moeder en oma Kniertje praten door elkaar. Het wordt pas stil als iedereen even adem moet halen.

Ome Sander geeft Sandra en Sander hun zin, ze mogen mee als ze nu maar eindelijk eens ophouden met zeuren.
‘Weet je wat?’ Ome Sander kijkt zijn vrouw lachend aan en daarna zijn oudere broer. ‘Wij gaan wel mee met moeder en vader, als je vind dat zij geen leuke spulletjes voor Silvia kunnen kopen.’
Silvia ziet haar oom naar haar lachen. Ze lacht aarzelend terug, want het wordt stil.
Een afwachtende stilte die steeds akeliger wordt.
Haar vader bladert door zijn papieren. Tikt op een kristallen bol en kijkt opzij. Alles laat merken dat hij beslist niet van plan is om te antwoorden.
Oma Sander haalt diep adem. Hij leunt zwaar op de tafel en buigt zijn hoofd.
Tante Myra klopt troostend op zijn schouder.
Daar is het dan. Het grote afgrijselijke familiedrama, dat iedere keer weer opduikt.
De familie Silvester hoort bij Griffoendor. Zo is het gewoon. Generatie na generatie Silvesters gingen naar Griffoendor. Tot ome Sander naar school ging.
Muizenstijn had beter kunnen afbranden.
Er had misschien beter iemand dood kunnen gaan.
Toen Siegfied Silvester hoorde dat zijn broer naar Zwadderich ging, wou hij meteen niets meer met hem te maken hebben. Een Silvester mixt zelf geen toverdrankjes of probeert vervloekingen ongedaan te maken. Een Silvester bepaald wie toverdrankjes mag maken of
vervloekingen ongedaan. Een Silvester maakt geen dierenkooien schoon of ontleed ze om dierenarts te worden. Daar heb je huiselfen voor.
Iedereen spreekt gewoon met ome Sander. Haar vader niet. Dus zijn er steeds vreselijke ruzies en nare toestanden. Haar oom gaf vader deze kerstmis een cadeautje. Haar vader pakte het aan. Alles werd uitgepakt, alleen dat ene pakje niet.
Silvia drukt haar kin tegen de harde kaft van haar boek. Stel je voor dat zij niet naar Griffoendor zou gaan. Stel je voor dat haar eigen vader niet eens meer met haar zou willen spreken? Dat is toch afgrijselijk.

‘Waarom blijven jullie niet thuis? Ik ga wel met Silvia.’ Sieglinde heeft haar damesblad uit, en probeert te bemiddelen.
Silvia ziet het knappe gezicht van haar zus liefjes lachen op de cover van een heksenblad. “Suikerzoete Bezweringen, betoverend.” Dat zeggen de grote gouden letters op de cover. De foto van haar zus geeft kushandjes.
Sieglinde gaat staan, knipt met haar vingers en een elegante zilveren mantel glijdt om haar schouders.
‘Prima,’ knikt moeder enthousiast. ‘Zo hebben we het toch afgesproken, nietwaar Siegfried? Sieglinde neemt haar wel mee.’
‘Wij gaan toch net naar de Wegisweg. Sieglinde hoeft helemaal niet te gaan…,’ probeert opa Sam nog een keer.
Sandra en Sander springen, ieder aan een hand van hun vader op en neer, al roepend van; ‘Wij willen naar Macintosh.’ ‘Wij willen naar Macintosh.’
Er is geen sprake van dat Silvia ook maar iets met haar oom Sander mag doen, van haar vader. Silvia luistert niet naar het gekibbel. Ze heeft toch niets in te brengen.
Sieglinde in dit geval ook niet. Ze staat wel, maar bladert verveeld een heksenblad door.
Moeder is alweer bezig een nieuwe taart te maken. In een kristallen bol verschijnt zoete dromen, een prachtige taart vol aardbeien en slagroom. Moeder maakt van de naam, “Zoet Festijn.” Ze geeft de taart drie laagjes, nu is het een idee van haar en klaar voor haar nieuwe kookboek.
Serafijn zit zijdelings op zijn stoel en kijkt naar haar. Kom maar, wenkt hij en ze gaat naar haar broer toe. ‘Trek je er maar niets van aan, zusje,’ geeft hij haar een kus op haar hoofd en slaat een arm om haar heen. ‘Sieglinde gaat toch straks naar de haarsalon om haar haren te laten doen. De tweeling verdwaalt wel in Macintosh. Dan ben je weer alleen met opa en oma.’
‘Ga je ook mee?’ Silvia kijkt hem hoopvol aan. Serafijn pest haar wel graag, maar is ook leuk om erbij te hebben als je met groten op pad moet.
Serafijn kijkt haar niet aan. ‘Ik heb niets nodig,’ haalt hij onverschillig zijn schouders op.
Ineens bedenkt Silvia iets waar ze altijd nieuwsgierig naar is geweest. Ze heeft het gewoon nooit gevraagd. ‘Waarom ben jij niet voor Zwijnstijn uitgenodigd?’
‘Ik vindt het leuker om een ridder te zijn,’ haalt hij zijn schouders op.
Haar broer kijkt opzij, als opa Sam hun vader toeroept dat hij toch wel de beleefdheid kan hebben om te antwoorden als iemand iets vraagt. Het is weer zover. Opnieuw is er ruzie.
Tante Myra pakt de arm van ome Sander en probeert te sussen. ‘Sander vond het zelf ook vreselijk om naar Swadderich te gaan.’
‘Nietes,’ gooit ome Sander koppig olie op het vuur. ‘Swadderich is net zo een goede afdeling als Grifioendor. Nu weet ik wat te doen als een huiself ziek is of als er toverstop is.’
‘Weet je,’ Silvia kijkt zuchtend op haar boek neer. ‘Als ik nou een Dreuzel ben, heb ik ook niets meer nodig. Zal ik dat vader zeggen? Dat ik ook niets nodig hebt?’
‘Jij gaat naar Zweinstijn!’ Serafijn pakt haar armen stevig beet en kijkt haar heftig knikkend aan. ‘Jij gaat gewoon naar Zwijnstijn zusje, dat moet.’
Silvia houdt het niet meer. Ze slaat haar handen voor haar ogen en snikt het uit. ‘Ik wil niet naar Zwijnstijn. Ik durf niet naar Zwijnstijn. Straks doet vader net zo gemeen tegen mij als tegen ome Sander, en wat moet ik dan? Als mijn eigen vader niet meer met mij wil praten?’
‘Geeft toch niets? Ik praat wel met je,’ beurt Silvester haar op.
Silvia voelt ineens haar mantel om haar schouders gelegd worden. Dat is opa Sam? Hij heeft gehoord wat Silvia zei.
‘Nou is het genoeg geweest,’ haar opa is kwaad. Dat ziet ze best wel. ‘We gaan, alle duivelse zeesterren allemaal, begrepen. Ik wil van niemand iets horen dat hij of zij niet kan, of ik ga kwaad worden.’
Niemand protesteert meer. Als opa Sam boos is kan er van alles kapot gaan. Nu al rammelen schilderijen aan hun haakjes en rinkelt het serviesgoed in de kasten en op tafel.
‘Goed, goed. We gaan wel mee,’ knikt vader snel.
Silvia voelt zich maar half opgelucht als ze de hand van haar opa pakt. Vader bepaalt altijd waar ze heen gaan en wat ze gaan doen. Als hij meegaat naar de winkels zal hij ook bepalen wat er gekocht gaat worden, vooral in de dierenzaak. Dan kan ze niet stiekem een kat kopen en zeggen dat ze niet meer kan ruilen, omdat ze het bonnetje kwijt is. Nu zit ze straks met een rat opgescheept. Silvia vindt ratten helemaal niet eng. Ze heeft altijd ratten gehad als huisdier, nu wil ze niets liever als een kat. Een mooie witte met groene ogen.

Vader en moeder slaan ook hun reismantel om. Iedereen verzameld zich bij de haard. Daar staat de pot met reispoeder. Oma laat iedereen een handje nemen.
Silvia ziet verbaasd dat Serafijn echt niet meegaat. Simon wenkt hem al en ze lopen samen weg. Vast weer naar de tuin, riddertje spelen. Dat is echt iets voor jongens.
‘Heer Maneschijn,’ opa Sam gaat als eerste naar de haard en knikt de waardige Huiself toe. ‘Ik laat slot Muizenstijn in uw vaardige handen achter.’
De oude Huiself buigt, ‘uw slot is mijn haard.’
Opa Sam verdwijnt met een poef, in groene rook.
Silvia heeft al zo vaak met de haard gereisd. Eerst op de arm. Daarna aan de hand van moeder. Nu ze 11 is geworden, mag ze voor het eerst alleen.
Snel gooit ze het handje poeder in de groene vlammen vallen en roept. “Wegisweg.” Meteen grijpen de groene vlammen haar beet en wordt ze meegesleurd.
Het meisje knijpt haar ogen stijf dicht. Serafijn heeft gezegd dat ze er anders uitgewaaid worden.
Zodra ze tegen iets aan ploft, dat haar stevig beetgrijpt, weet Silvia dat ze goed is aangekomen. Ze ruikt de kruiden die opa Sam altijd in zijn mantel bewaard.
‘Zo, hier zijn we dan, de Wegisweg.’ Siegfried slaat in zijn handen en forceert een glimlach.
‘Geef maar op.’ Het meisje knippert met haar ogen als haar vader met uitgestrekte hand op haar afkomt. ‘Waar is je lijst? Wat heb je allemaal nodig voor school?’
Silvia voelt haar benen verstijven. Oh nee, ze zijn de lijst helemaal vergeten! Moeder had die toch? Maar moeder kijkt niet eens naar haar.
‘Heb je de lijst niet eens bij je?’ Vader haalt diep adem. Blijkbaar wil hij niet op haar mopperen, nu opa Sam hem waarschuwend aankijkt. ‘Ik ga wel even.’
Met een poef verdwijnselt hij en is nog geen 5 tellen later weer terug. ‘Zo, eens kijken,’ vouwt hij de lijst open. ‘Waar zullen we mee beginnen?’
‘Wij gaan naar Macintosh,’ roepen Sandra en Sander. De tweeling rent al weg, want verderop is het grote restaurant, de winkel en speeltuin al te zien. Dat is niet moeilijk, aangezien je enorm hoog met de schommels kan en er overal grote reclameborden hangen voor het beste speelgoed van de hele toverwereld.
‘Hola, jullie gaan niet alleen hoor.’ Tante Myra, moeder en oma Kniertje rennen achter hun aan.
‘Oh eh, ik ga naar Monsieur Chicaner.’ Sieglinde voelt aan haar lange lokken en loopt al weg.
‘Goed liefje,’ roept Siegfried haar na. ‘Zorg jij voor de gewaden van je zusje?’
Sieglinde kijkt niet om.
Tante Myra, Tante Odette en moeder gaan naar Heksenwens, het grote warenhuis met voor elke Heks en tovenaar wat wils.
Silvia kijkt omhoog. Tegenover elkaar staan vader, opa Sam en ome Sander elkaar aan te staren. Het meisje zucht diep en kijkt naar de punten van haar schoenen. Nu moet ze weer wachten. Wie zegt er als eerste wat. Wie gaat er met haar mee.

Marten Asmodom Vilijn zucht diep. Zonder iets te zeggen is hij vanochtend, na het ontbijt, wegslopen. Hopelijk merkt niemand er iets van dat hij er niet meer is in het weeshuis. Het zal wel niet. Er zijn een paar nieuwe kinderen en daar zijn ze druk mee. Dat geeft hem alle tijd. Voor de zekerheid heeft hij Kareltje Blauw een grote hand snoep gegeven in ruil voor een goede smoes. Als iemand naar hem zou vragen, zou Kareltje zeggen dat Marten bij vriendjes is gaan spelen. Dat hij straks wel terug zal komen. Marten hoopt voor het middageten weer terug te zijn met zijn aankopen.
Als hij daar al aan kan komen, die Wegisweg. Wat staan er toch een vreemde dingen op de lijst boodschappen.
Marten trekt zijn schouders op in zijn oude kleren en wrijft peinzend over zijn donkere krullende haren. Tussen zijn handen klemt hij een bundeltje. Daar zit geld in. Vreemd geld.
Bij de patatwinkel zou hij er vast nog geen ijsje voor krijgen, maar het is goud. Dat moet veel waard zijn. Maar wat is goud waard als je er niets mee kan kopen?
Het is wel onhandig, een geldbuidel. Die past niet in zijn broek of jaszakken. Het geld verdelen over twee zakken, vindt hij ook maar niets. Dus blijft hij dat vreemde blauwe zakje, dat bol staat van de gouden munten maar vasthouden. Het is maar goed dat niemand weet wat er in dit zakje zit. Goud is erg veel waard. Ze zouden het anders zo van hem kunnen stelen.
Marten heeft het zakje met gouden munten open gemaakt en geteld. Hij heeft er 47. Is dat wel genoeg? Keer op keer heeft hij de lijst bekeken van de dingen die hij moet kopen. Nergens staat er wat iets kost. Wat kost een weegschaal of zelfs maar een toverketel?
Nou ja, dat vindt hij van latere zorg. Eerst maar zien dat hij bij die Wegisweg komt.
Marten Asmodom Vilein is pas elf jaar oud, maar erg flink voor zijn leeftijd. Dat zegt de directrice, bedoeld als complimentje. Het hielp niets, niemand wil hem adopteren. Ze nemen liever jongere kinderen. Vooral die met blond haar en blauwe oogjes, want die zien er zo snoezig uit.
Wat hij ook is, beslist niet snoezig. Eerder lang, slank, met erg donker haar, een bleek gezicht en donkere ogen. Niemand weet dat hij als hobby kauwgum voetbalplaatjes spaart of dat hij geheime krachten heeft waarmee hij blauw vuur tevoorschijn kan toveren. Het is heerlijk om daar kleine kinderen bang mee te maken. Dan doen ze alles wat hij zegt want als hij ze met dat vuur aanraakt doet ze dat erge pijn. Marten vind het heerlijk om macht over kleintjes te hebben. Dan voelt hij zich niet zo zwak en alleen. Het is helemaal niet leuk om een wees te zijn.
Marten is stiekem meegelift met de tram naar het treinstation. Daar is hij nu dan wel, maar hoe moet het nu verder?
Ik kan het zelf wel, heeft hij tegen die man gezegd. Tegen professor Perkamentus.
Marten had nog nooit zo een vreemde man gezien. In fluwelen kleren. Met een baard en haren zo lang dat ze bijna zijn heupen raakten. En die ogen. Die ogen branden recht door hem heen en liet hem alles opbiechten van wat hij met die kleine kinderen gedaan had.
Alles wat hij gestolen had, moest hij teruggeven.
Dat terug geven was niet moeilijk. Hij heeft gewoon gezegd alles in een doos in de tuin gevonden te hebben. Daar hebben ze hem nog voor gecomplimenteerd.
De kleintjes die hun spulletjes terug kregen waren zo blij. Cindy kuste zelfs zijn wang en Kees maakte een tekening voor hem. Van een konijn, omdat Marten het zo erg gevonden had dat hun nieuwe konijn van de winter dood was gegaan.
Marten had dat zelf gedaan. Het was een ongelukje toen hij vliegtuigje met het konijn speelde. Het beest sprong uit zijn handen en kwam raar neer met zijn kopje tegen een muur.
Vreemd. Toen Cindy zijn wang kuste en hij de tekening kreeg. Toen vond Marten het leuker hoe de kinderen tegen hem lachten, dan toen hij ze zo bang had gemaakt van de zomer een paar jaar geleden. Dat bang maken doet hij toch al niet meer.
Hij heeft niets aan kinderen die bang voor hem weglopen. Kinderen die met hem meelopen in ruil voor wat snoep. die alles doen wat hij hun vraagt. Dat is veel handiger.
Marten tuurt voor de zoveelste keer naar het bord met bestemmingen voor de tram. Van de A, van der Akkerlaan. Naar B van de Boudewijnweg. Van de Graaflaan naar de Zuiderstorm straat.
Er is een Weegbreelaan. Een Weverweg en een van der Woeststraat.
Nergens is de Wegisweg op die kaart te vinden.
Op het bord van de treinen staan ook bestemmingen. Hij kan naar Amsterdam, Beverwijk en zelfs Zaandijk. Zolang hij niet weet of die Wegisweg daar wel is, lijkt dat hem niet verstandig.

Marten dribbelt zenuwachtig heen en weer op het treinstadion.
Hoe komt hij in vredesnaam toch bij die Wegisweg? Had hij nu maar niet die professor Perkamentus weg laten gaan zonder eerst de weg te vragen.
Wie kan hij er nu de weg vragen? Overal lopen mensen. Staan mensen net als hij op de kaart te kijken, zij stappen dan in treinen die weg rijden. Zij weten waar ze heen zullen gaan, maar hij? Waar moet hij heen?
‘Zien jullie nummer 11 ½? Dat is de trein naar de Wegisweg, lieverds.’
Marten kijkt met een ruk om als iemand dat zegt. Achter hem staat een zwartharige vrouw in een oude blauwe jas. Ze heeft 2 meisjes bij zich. Een is net zo oud als Marten, de andere ouder. Hij let niet op die meisjes. Wel op de vinger van de vrouw die onderaan de lijst iets aantikt.
Verdraaid, nu pas valt het hem op. Kijk toch, helemaal onder de lijst met bestemmingen in piepklein priegelschrift, staat het. Trein 11 ½. Wegisweg. Perron 11.
Marten kijkt verward omhoog. Rechts hangen borden voor perron 1 & 2. Links voor 3 & 4. Aan de overkant kan hij 5 & 6 zien staan, maar waar is die 11 dan?
De vrouw is al doorgelopen en hij volgt haar snel. Ze heeft een grote picknickmand met deksel, aan een arm. Nu pas ziet Marten dat de moeder en haar dochters helemaal niet lopen, maar op een soort van grijze wolk staan. Ze glijden met hun drietjes weg van hem. Steeds harder!
Marten zet het op een rennen. Ze gaan naar het einde van het perron? Daar houdt de verhoging op en moet de vrouw vast stoppen voor de diepte. De rails van het spoor liggen veel lager. Stop, wil Marten gillen, u gaat vallen! Maar de vrouw glijdt door? Uit het niets verschijnt er een ander perron?
Marten rent mee en staat ineens op een heel ander perron.
Daar is maar een spoor en de trein staat al te wachten. Het is een prachtig ouderwets model van zwart metaal, met rode koepel en glanzend gepoetste koperen lampen. Er klinkt steeds gesis van ontsnappende stoom.
Bij een deur staat een conducteur. Een man in zwart uniform met rode knopen en rood petje op. In zijn hand heeft hij net zo een ding als de andere conducteurs hebben om mee te seinen voor het vertrek. Alleen zijn de kleuren niet rood of groen, maar blauw en wit.
De vrouw staat stil en het wolkje lost op, ze stappen er snel af. ‘Twee personen naar de Wegisweg en een kinderkaartje graag.’
‘Moeder!’ Het jongste meisje stampvoet verontwaardigd. ‘Ik ben al elf, ik ben geen kind meer!’
‘Daar heeft uw dochter gelijk in, mevrouw.’ De conducteur tikt zijn pet aan, ‘dat is dan drie galjoenen.’
De vrouw betaald en stapt de trein in. ‘Had nu maar je mond gehouden,’ hoort Marten haar nog mopperen. ‘Nu krijg je geen ijsje.’
‘En waar wil jij heen, jongeman?’ De conducteur kijkt hem vriendelijk aan.
‘Een voor de Wegisweg, alstublieft.’ Marten heeft goed opgelet en geeft de man een goudstuk. Die noemen ze galjoen, knoopt hij in zijn oren. De man breekt een kaartje af van een rol en kijkt hem toch nog afwachtend aan, ‘alleen heen of ook terug?’
Goh, fijn dat die man dat vraagt. ‘Heen en terug, alstublieft’, knikt hij dankbaar.
‘Dat is dan twee galjoenen.’
Marten betaald en stopt het kaartje diep weg in zijn binnenzak. Zo kan hij het niet verliezen.
Marten stapt opgelucht in. Dit gaat prima zo, nu moet hij dicht bij die vrouw blijven. Maar waar is ze gebleven? Even komt paniek in hem op en kijkt hij de coupes in. Opgelucht herademt hij. Zij zit een eindje verder in een coupe met haar dochters.
De vrouw zit op de ene bank, de grote mand aan haar voeten. Naast het oudere meisje die erg mooi lang zwart haar heeft. De jongere zit tegenover hun en gluurt naar buiten. Haar haren in 2 vlechten.
Marten wordt verlegen als ze naar hem kijken.
‘Neem mij niet kwalijk, maar mag ik bij u zitten?’
De vrouw kijkt naar zijn geldbuidel en knikt vriendelijk. ‘Kom maar lekker zitten, jongen.’ Klopt ze op de lege zitplaats. ‘Hebben jouw ouders geen tijd om mee te gaan?’
Marten ontwijkt liever dat hij wees is en gaat maar snel zitten.
Fronsend kijkt hij opzij. Hij heeft nog maar twee keer met de trein gereisd en weet wel dat elke plaats aan het raam hem toebehoort. Maar hij trekt dat meisje niet eens weg zoals hij anders de kleintjes doet. Dit keer moet hij zich gedragen, want als hij bij hun mag blijven, komt vast alles goed.

‘Mijn naam is Jill Watersteen,’ stelt de vrouw zich voor. ‘Dit is Emma, zij gaat voor haar derde jaar en dit is Grissela. Jullie komen misschien wel in dezelfde klas.’
Marten neemt Grissela nieuwsgierig op. Ze heeft groene ogen en zwart haar, hij vindt haar erg aardig.
Grissela neemt de jongen nieuwsgierig op. Hij ziet er bleek uit, maar dat komt misschien wel omdat zijn haar en ogen zo donker zijn. Nieuwsgierig vraagt ze hem, ‘in welke klas wil jij graag komen? Griffioendor. Huffelpuf. Ravenklauw of Zwadderich?’
Marten heeft daar nog nooit van gehoord, stilletje haalt hij zijn schouders op.
‘Hij heeft groot gelijk,’ zegt Jill Watersteen tot zijn opluchting. ‘Je weet ook best wel dat je niet kunt kiezen. Wat is je naam, liefje?’
‘Marten,’ mompelt hij verlegen.
Jill neemt aandachtig zijn volle geldbuidel op. ‘Blijf maar bij ons,’ klopt ze vriendelijk op zijn knie. ‘Ik weet de weg wel.’
‘Dank u wel,’ voelt Marten een pak van zijn hart vallen.
Er gaat een schok door de trein, ze gaan rijden. Hij gaat naar dat geheimzinnige Wegisweg.
Het is hem gelukt!
‘Kijk moeder, daar is de speeltuin!’ Grissela wenkt opgewonden. Als haar moeder alleen maar knikt, kijkt ze naar Marten om. ‘Ben je daar al eens geweest? Ik nog steeds niet,
De kaartjes zijn zo duur. Zes knoeten per persoon.’
Marten is dol op speeltuinen en schuift dicht tegen Grissela aan om naar buiten te kunnen kijken. Wat raar, hij heeft al een paar speeltuinen gezien, maar wat ze hier voor speeldingen hebben? Een wipwap met eronder een bak vol krokodillen?
Een schommel met er achter een grote muur vol grijpende handen en aan de andere kant een vuur? Een hoge waterval waar net een roeibootje vanaf valt, vol opgewonden schreeuwende kinderen? De boot plonst niet in het water neer, maar zweeft omhoog, waarna de kinderen het opgelucht uitjoelen.
‘Geweldig, hé.’ Grissela kijkt hem lachend aan. ‘De piratenbaai met het water vol hongerige haaien en de vampiergrot zijn nieuw. Jij vond het kannibalendorp leuk, toch, Emma?’
Emma knikt lachend en vraagt Marten, ‘ben je er nog nooit geweest?’
Hij kan niet anders als zijn hoofd schudden.
‘Oh, het is geweldig.’ De zusjes vertellen opgewonden van alle attracties. Hoe je punten kunt verdienen door hongerige kannibalen te ontwijken. Of op de rug van een woeste neushoorn moet blijven zitten tijdens een stampede.
‘Natuurlijk ga je niet echt dood,’ stelt Emma hem gerust. ‘Je bent alleen maar af en al je punten kwijt.’
‘Bij drieduizend punten krijg je een ijsje,’ zucht Grissela verlangend.

‘Zal ik je geld even voor je opbergen lieverd, straks verlies je het.’ Jill strekt haar hand gretig uit naar Martens geldbuidel.
‘Nee,’ snel trekt hij het weg voor haar hand. ‘Ik houd het zelf wel vast,’ zegt Marten en ziet hoe de vrouw helemaal niet meer aardig kijkt.
Emma en Grissela kijken elkaar aan. Sinds hun vader gestorven is, is er niet veel geld meer.
Stilletjes kijken ze naar buiten.
Het is anders geworden. Jill heeft haar armen over elkaar geslagen en kijkt opzij, naar een verre hoek. Emma en Grissella staren naar buiten, niemand zegt meer wat.
Allemaal omdat hij zijn geld niet wou geven, dat snapt Marten best wel, maar het is zijn geld. Hij heeft het nodig voor die Wegisweg.
Niemand praat meer. Alle gezelligheid is weg, terwijl Marten juist zo graag meer wil weten. Nu pas merkt hij dat er een andere wereld is, waar mensen vreemde dingen kunnen. Toveren is geen grappig woord meer waar je om lacht. Toveren is iets serieus wat je moet leren.
‘Zeg eh,’ Marten schraapt zijn keel. ‘Moet je op Zweinstijn ook rennen voor je leven?’
‘Ach, wel nee,’ Emma giert het uit van het lachen. ‘Op Zweinstijn zijn ze hartstikke aardig, professor Tamaquel Mayzen, leert ons van alles. Hij is zo een geweldig knappe man.’
Emma zucht diep. Ineens worden haar wangen rood en ze frummelt met haar vingers.
Grissela giechelt.
Marten begrijpt dat die professor niet slim bedoeld wordt, maar er juist leuk uitziet voor meisjes.
‘Professor Tamaquel is van Swadderich, hé?’ Grissela kijkt haar zusje lachend aan.
Marten is blij dat hij bij de meisjes zit en al zoveel leert. ‘Is Swaderich een goede afdeling?’
‘Swadderich is een geweldige afdeling,’ knikt Emma. ‘Ik hoop dat Grissela er ook op komt. Daar leer je alles over toverdranken maken, de weldadige werking van kruiden, hoe kwaadaardige uitwerkingen van vloeken en bezweringen ongedaan te maken. Hoe je het beste met allerlei dieren om kan gaan. De beste geneesheren komen van Swadderich.’
‘Ja hé, moeder. Vader was een van de beste in het hospitaal voor Magische ziektes en Zwaktes, hé.’ Grissella kijkt haar moeder lachend aan.
‘Jazeker,’ knikt Jill ernstig. ‘Tot hij zelf vervloekt werd en daaraan dood ging. Moge alle Duisterbergen hangen!’
Marten schrikt als hij ziet hoe boos de vrouw kijkt.
‘Is, is jullie vader dood?’ Marten kijkt de meisjes meelevend aan.
Hij heeft zelf nooit een vader of moeder gehad. Even, toen ze het zo gezellig hadden, had hij de stille hoop straks met Jill Watersteen mee te mogen. Naar hun huis. Daar is dan vast een vader. Als die hem ook aardig zou vinden. Dan mocht hij misschien blijven. Dan werd hij misschien wel geadopteerd.
Maar dat was straks, toen alles nog gezellig was.
Jill Watersteen kijkt nu strak naar buiten, door het andere raam.
Emma vertelt honderduit over Zweinstijn. Een prachtig kasteel, met ridders als ordebewakers en professoren die in van alles en nog wat les geven.
Maar het is anders. Ergens is er iets mis.
De deur gaat met een ruk open. ‘Iemand zin in iets?’ Een vrouw duwt vriendelijk lachend een karretje op hun af. Marten ziet dozen vol snoep, bakken met zalige koekjes. Stapels verse broodjes en cake.
‘Mogen we een ijsje, moeder?’ Marten kijkt Grissella verbaasd aan. Zijn nieuwe vriendinnetje klinkt ineens zo bedeesd?
‘Nee, dank u, we hebben niets nodig,’ schudt Jill haar hoofd en kijkt weg van al het lekkers.
Ineens begrijpt Marten het. Ze hebben geen geld!
Daarom is moeder van Emma en Grissela zo stuurs geworden. Marten snapt dat best, het is vreselijk om geen geld te hebben. Het is wel spannend om snoep te stelen in de supermarkt. Maar het is veel leuker om met je eigen geld te betalen. En hij heeft geld, een heleboel. ‘Ja graag,’ roept hij de vrouw van het snoepkraampje toe. ‘We willen graag ijs en, en…’
Zodra het wagentje weer weg is, hebben ze allemaal een ijsje, twee sandwiches en een grote hand vol snoep om te delen.
Het is weer goed. Jill glimlacht vriendelijk en kijkt niet meer boos opzij.
Als het ijs en de sandwiches op zijn, rijden ze door een groot bos. ‘Goed kijken, lieverds,’ roept Jill lachend en buigt zelf ook naar voren. ‘Dat is een stukje van het bos van Camaron. Als je geluk hebt, kun je een eenhoren zien, een weerwolf of misschien zelfs wel een trol.’
Marten gaat op zijn knieën zitten om over Grissela heen te kunnen kijken.
Eenhorens, weerwolven of trollen? Die moet hij zien!

‘Daar! Daar zijn de Eenhorens, moeder!’ Emma wijst opgewonden. Marten ziet een open stuk grasland waarover een schitterende kudde rent. Hij ziet in een oogopslag dat dit geen gewone paarden zijn. Die zijn niet zo schitterend zilverwit, met goudkleurige staart en manen. Er zijn ook zwarte Eenhorens. Marten heeft nog nooit zulke prachtige dieren gezien.
‘Als je in je derde jaar komt, net als ik, neemt professor Mayzan je vast wel mee het Grote Bos in,’ lacht Emma hem toe. ‘Dan krijg je pas Eenhorenles.’
Marten voelde zich zo blij toen hij de Eenhorens zag. Nu de trein hem meevoert, weg van het grasland, voelt hij diepe teleurstelling en ploft weer op zijn plek.
Emma en Grissela kijken ook al niet vrolijk meer.
‘Niet zo sip,’ klopt Jill hem weer op zijn knie. ‘Dat komt door de betovering. Eenhorens maken je blij, dat is nu eenmaal zo. We zijn bijna bij de Wegisweg, lieverds. Nog even de tunnel door. Die leidt ons onder Trollenland door. Anders kunnen ze iedere keer weer de trein gaan maken. Die Trollen blijven maar met stenen ernaar toe gooien.’
‘Vroeger gingen we met reispoeder,’ zegt Emma lachend. ‘Dat is pas leuk.’
Maar reispoeder is duur,’ verzucht Grissela.
Het wordt donker. Ze zijn een tunnel ingegaan. Marten kijkt opgelucht omhoog als een lamp aangaat. Daar zwermen vuurvliegjes in.
‘Zal ik je geld echt niet even voor je opbergen, jongen?’ Jill kijkt hem vriendelijk aan. Straks verlies je het.’ Ze steekt haar hand uit en dringt het hem echt op.
‘Nee hoor. Dank u wel,’ schudt Marten snel zijn hoofd. Als hij zijn geld afgeeft, krijgt hij het dan wel terug uit die g


Reacties:

Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.