Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » De Hongerspelen » Me against the world » hoofdstuk 3

Me against the world

17 april 2016 - 16:33

4173

0

210



hoofdstuk 3

Zestig seconden. Dat is de tijd die ik heb om me te oriënteren. Ik sta op een platform, een paar meter van de Hoorn af. Het enige probleem is dat ik bergopwaarts zal moeten rennen om er te komen, en dat er een grote kans is dat als ik enigszins heel bovenkom, de beroeps me staan op te wachten. Ze zullen me met gemak vermoorden, en daar waarschijnlijk nog niet eens van wakker liggen.

Nog eenenvijftig seconden. Ik kijk naar rechts, en kijk recht in de ogen van Jaden. En hij wendt ze niet af, zoals hij eerder altijd deed. Zoals iedereen in 11 altijd doet. Als het zijn bedoeling was me van mijn stuk te brengen, is dat goed gelukt.

Achter hem zie ik een uitgestrekte vlakte, gras zover je kan kijken. Geen bomen. Geen beschutting. Daar moet ik in ieder geval niet heen gaan.

Aan mijn linkerkant zie ik Abbony staan. Heel even kijken we elkaar aan. Dan richt ik mijn blik op het landschap achter haar. Nou ja, landschap? Zo kun je het ravijn achter haar eigenlijk niet noemen. Daar heengaan is ook geen optie.

De overkant van de cirkel, en het gebied dat daarachter ligt, kan ik niet zien. Maar mijn gevoel schreeuwt dat ik daar niet heen moet gaan. Dus wat houden we dan nog over? Ik draai me om. Mijn gezicht klaart op als ik de bomen zie. Daar moet ik zijn. Al zullen de andere tributen er waarschijnlijk net zo over denken. Dat geeft niet. In het bos ben ik op mijn plek, hoog in de bomen, verscholen tussen de bladeren. Ik heb mijn keuze gemaakt.

Nog achttien seconden. Ik kijk naar de Hoorn. Er liggen een aantal dingen voor, maar voor een wapen zal ik de Hoorn in moeten. Niet zomaar een wapen: de katapult die ik zie liggen. Het is er maar een, maar het is héél toevallig wel die ene waar ik de afgelopen tijd zo hard mee geoefend heb. Ik moet en zal hem krijgen. En als het kan, gris ik ook nog de boog en de pijlenkoker mee. En wat eten natuurlijk.

Nog twaalf seconden. Is dit eigenlijk wel zo'n goed idee? Wat als de beroeps er eerder zijn? Wat als ik hierdoor in de problemen kom? Wat als...?

Focus! Nog maar tien seconden. Misschien kan ik toch beter gewoon meteen het bos in rennen...

Negen... En dan de beroeps mijn katapult laten krijgen? Echt niet!

Acht... Maar wat als ze me opwachten en vermoorden? Ik wil niet doodgaan, omdat ik te hebberig was!

Zeven... Er is een grote kans dat ze niet mij, maar een van de andere tributen aanvallen.

Zes... Maar stel dat ik het overleef... Dan ben ik straks zo zwaar bepakt dat ik van deze berg af val, twintig meter naar beneden, en dat de beroeps me dan alsnog vermoorden.

Vijf... Ik haal diep adem en kijk nog een keer naar de Hoorn. Ik ga gewoon. Ik moet wel. Ik moet die katapult hebben. Zonder wapen red ik het niet in de arena. Dan ga ik sowieso dood.

Vier... Ik ga klaarstaan, span mijn spieren en focus me alleen maar op de katapult.

Drie... De spanning is om te snijden. Iedereen gaat klaarstaan, iedereen heeft een plan. Iedereen weet wat hij gaat doen om te overleven.

Twee... De wereld om me heen lijkt te vervagen. Ik zie alleen mijn doel, falen is geen optie. Erop of eronder. De dood of de gladiolen.

Een. Nog voor de gong gaat, kom ik in beweging. Ik zet me af tegen het platform en spring. Het is riskant, een fractie van een seconde te vroeg en ze kunnen je letterlijk opvegen. Dan klinkt de gong, precies op het moment dat ik de grond raak. Er gebeurt niets. Geen landmijnen die mijn benen eraf blazen. Niets. Wel heb ik tijd gewonnen. Kostbare tijd. Ik ren, zo hard als ik kan, maar Jaden zit me op de hielen. Ik geef hem een trap tegen zijn schenen, waardoor hij afgeleid wordt en afremt. Ik ren door. Een kleine gestalte zoeft me voorbij, recht op het bos af. Harriet Scott, district 8. Klein, en blijkbaar erg snel.

Ik ben boven. Nu de grond wat vlakker is, ren ik nog harder. Ik ontwijk een pijl, die rakelings langs me af scheert. Mijn hart klopt in mijn keel. De volgende pijl vliegt op me af. Ik duik naar de grond en grijp twee messen, waarmee ik een derde pijl uit de lucht sla. Ik wacht op de volgende, maar die komt niet. Vanuit mijn ooghoeken zie ik hoe twee beroeps erom vechten. Dit is mijn kans. Ik krabbel overeind en ren verder.

Ik ben bij de katapult. De katapult... Die hier een fractie van een seconde geleden nog lag, maar nu dus niet meer. Ik zie hoe Laura Blake, district 9, hem triomfantelijk voor zich uit houdt. Hoe durft ze?! Die katapult is van mij!

Ik ren op haar af en haal met mijn mes uit naar haar arm, waardoor ze de katapult laat vallen. Ik raap hem op en ren ermee weg. Die trut. Moge de beroeps haar te grazen nemen...

Jaden komt op me afrennen. "Zijn we een team of niet?" Vraagt hij gejaagd. Ik knik. Als ik nee zou zeggen, zou hij me vermoorden. Ik heb het mes in zijn hand wel gezien... "Mooi. Ik ga kijken of ik wat water te pakken kan krijgen." Hij sprint weg.

Vanuit mijn ooghoek zie ik een zilveren schittering op mijn bondgenoot afschieten. "Jaden, duiken!" Schreeuw ik. Te laat. De zilveren pijl boort in zijn rug. En nog een. Stervend stort hij ter aarde. Mijn bondgenootschap heeft het ongeveer een halve minuut volgehouden. Ik probeer me zijn familie voor de geest te halen. Volgens mij heeft zijn vader een eigen plantage. Ik weet dat hij ook een broer heeft, die heb ik wel eens gezien tijdens de oogsttijd. Zijn moeder ken ik niet echt. Het zijn mijn districtsgenoten. Ze haten me. Ik haatte hen. Haatte. Het is haast onmogelijk ze nu te haten, nu ik net gezien heb hoe hun zoon neergeschoten werd. Jaden. Ik zucht. Hij is nu op een betere plek -wat niet echt moeilijk is, elke plek is beter als deze. Ik kan niets meer voor hem doen.

Ik moet hier weg. Nu. Zo snel als ik kan ren ik de berg af. Ik ben ontsnapt aan het bloedbad. Oh. Nee, toch niet. Een woedende gedaante komt op me af stormen. De angst die ik voelde toen ik de eerste pijl naar mijn hoofd gesmeten kreeg, valt in het niet bij de angst die ik nu voel. Hij zou al mijn botten kunnen breken, met groot gemak. Ik laat me op de grond vallen. Een mes scheert over mijn hoofd en maakt een snee in de arm van de jongen, die zich woedend omdraait, en op de werper van het mes afstormt.

Ik grijp mijn kans, krabbel overeind en ren weg, zo hard ik kan. Ik ren de bossen in, maar zelfs dan sta ik niet stil. Nee, ik ren door totdat het dichte naaldbos overgaat in een loofbos. Hijgend kom ik tot stilstand en neem de schade in me op. Een schaafwond op mijn been, gelukkig niet al te ernstig. Die heb ik vast opgelopen toen ik me op de grond liet vallen om dat mes te ontwijken. Verder ben ik niet echt gewond. Gelukkig maar. En bovendien heb ik wat ik wilde: mijn katapult. En ook nog eens twee messen. Geen eten en drinken, maar er is hier vast wel iets te vinden. Ik heb tijdens het rennen al verschillende bessenstruiken gezien, en hoewel een groot deel giftig was, heb ik ook een paar eetbare planten gezien.

Ik kijk behoedzaam om me heen. In de verte is het bloedbad nog volop bezig. Ik kan de doffe klappen, de misselijkmakende geluiden van metaal dat diep in iemands huid doordringt hier horen. Ik huiver. Hier is niemand te zien. Ik weet in ieder geval dat Harriet hier ergens moet zitten, maar zij lijkt me vrij ongevaarlijk. Dat kind is pas twaalf. Volgens mij is Abbony hier ook ergens, maar dat weet ik niet zeker.

Mijn oog valt op twee bessenstruiken, vlak naast elkaar. Bosbessen en nachtschot. Die twee zijn bijna identiek. Het is vast geen toeval dat die hier zo vlak naast elkaar groeien. Het is vast bedoeld om tributen te vermoorden, zoals alles hier op deze vervloekte plek.

Ik haal twee grote, bolvormige bladeren van een struik verderop. Het lijken bijna kommetjes. Net wat ik nodig had. Één van de bladeren vul ik met nachtschot, de ander vul ik met bosbessen. Ik vouw de bladeren dicht en steek ze in de zakken van mijn jassen. Dan zoek ik een boom uit en klim ik behendig omhoog. Ik ga zo zitten dat niemand me kan zien, maar ik alles kan horen wat er beneden gebeurd. Nu ik hier zo zit, veilig en hoog, merk ik pas hoe warm het hier eigenlijk is. Ik bedoel, het is hier niet warmer dan in mijn district, maar het is toch behoorlijk warm, zeker met die jas aan. Ik doe mijn kas uit en hang hem over een van de takken. Zo. Dat is beter.

Ik val bijna uit de boom van schrik als ik het eerste kanon hoor, dat aangeeft dat het bloedbad voorbij is. Ik tel de schoten. Zes. Zes kinderen dood, Jaden is er een van. Stiekem hoop ik dat de helft van de beroeps en Laura ertussen zitten, maar dat zal wel weer te veel gevraagd zijn.

Ik kijk naar de zon. Niet recht erin natuurlijk, ik heb mijn ogen nog nodig. Ik gok dat het een uur of een is. Ik hoop maar dat het vannacht wat afkoelt. Deze hitte kan best irritant gaan worden, al ben ik best wel wat gewend.

Ik zou een vuur kunnen maken. Gewoon om Jacob te vervelen. Maar het is al zo warm, en ik wil niet alle beroeps op me af hebben. Wat zou hij nu gaan doen met het sponsorgeld? Jaden is dood, dus technisch gezien zou alles naar mij gaan. Al is het heel goed mogelijk dat hij me gewoon niets stuurt, als wraak voor alles wat ik gezegd heb. Grote kans dat hij me de overwinning niet gunt. Als ik hier ooit uitkom, en die kans is klein, betekent dat dat ik in de winnaarswijk ga wonen. Naast hem. Ik huiver. Dat betekend dus dat de hel niet stopt als ik de arena overleef. Wat een fijn vooruitzicht, zeg.

Ik haal een tak van de boom af en pak mijn mes. Zorgvuldig begin ik het hout te snijden. Het zou verstandig zijn als ik een extra wapen zou maken. Maar dat doe ik niet. Ik maak een fluit. Mijn eigen fluit kon ik niet meenemen de arena in, ik heb al een districtsaandenken: mijn ketting. Maar toch heb ik het gevoel dat een fluit me nog van pas kan gaan komen. Muziek is in mijn district een communicatiemiddel. Niet dat ik hier iemand heb om mee te communiceren -mijn bondgenoot stierf binnen een minuut- maar toch voelt het goed. En als ik het goed doe, zal het geluid van mijn fluit niet opvallen tussen de vele spotgaaien hier.

Voetstappen. Verschrikt kijk ik op. Er komt iemand aanrennen. Levi, district 1. Shit. De leider van de beroeps. Ik ga eraan. Ik kan niet vluchten, vechten is geen optie. Ik kan alleen maar stil zijn. Maar zelfs mijn razendsnelle hartslag voelt te luid. Ik durf haast geen adem te halen. Ik kan alleen maar hopen dat hij de nachtschotbessen ziet en ze opeet. Maar waarom zou hij? Hij is beroeps, de leider nog wel, hij heeft vast massa's eten. Ik vraag me wel af waar de rest van zijn beroepstroep is. Zouden ze dan toch allemaal dood zijn? Ik kan het me niet voorstellen. Dat is gewoon te mooi om waar te zijn. Het zou betekenen dat Jaden het enige slachtoffer is dat ze gemaakt hebben. Dat is onmogelijk.

Doodstil wacht ik af. De uren verstrijken, de avond valt. Levi zit nog steeds onder de boom. Misschien wacht hij wel tot ik naar beneden kom om eten te halen, om me dan te vermoorden. Ik heb wel bessen bij, maar zijn voedselvoorraad is vast veel groter, dus hij houdt het sowieso langer vol.

Ik moet hier weg. Maar hoe? Naar beneden klimmen is zelfmoord. Ik kijk naar beneden. Levi staart afwezig voor zich uit, zijn ademhaling is zwaar. Hij lijkt geestelijk wel in een andere wereld te zijn...

Ik kijk naar de andere bomen. Ik kan van boom naar boom klimmen, dat moest ik thuis ook altijd. Ik vrees dat het mijn enige kans is. Ik heb geen andere keus... Ik moet het proberen. Ik pak stilletjes mijn jas en trek hem aan. Het is te warm, maar ik moet hem toch meenemen, aangezien mijn eten erin zit. Ik klim zo stil mogelijk naar de volgende tak, de volgende boom. Een kleine tak breekt af. Shit. Ik kijk naar Levi, maar die verroert geen vin. Ik zou een zucht willen slaken van opluchting, maar dat lijkt me nou niet zo'n goed plan. Ik klim door. Het gaat best goed. Ondertussen ben ik een meter of vijftien van Levi verwijderd. Dit lijkt me ver genoeg. Ik klim voorzichtig naar beneden, stap voor stap.

Krak! Als ik bijna benden ben, breekt de tak onder mijn voet af. Ik val in een hoopje dode bladeren. Meteen schiet mijn blik naar Levi. Nog steeds geen beweging. Óf hij heeft gewoon een heel slecht gehoor, óf hij is gewoon een waardeloze beroeps, óf dit is allemaal een list om me te vermoorden. Misschien komt dadelijk vanuit het niets de rest van de beroeps tevoorschijn en steken ze me neer. Ik huiver en schud mijn hoofd. De gedachte verdwijnt. Zo zachtjes mogelijk sluip ik weg, en als ik op een meter of dertig afstand ben van mijn voormalige verstopplaats, begin ik te rennen.

Na een tijdje kom ik hijgend tot stilstand. Ik neem mijn omgeving in me op. Loofbomen, blaadjes die op de grond liggen, bessenstruiken, een aantal schitterende bloemen, twee blauwe ogen, paddestoelen... Wacht eens, blauwe ogen horen naar mijn weten niet thuis in een bos. Die horen bij een persoon. En dat persoon is er ook. Die blauwe ogen zijn van Harriet Scott, het kleine, snelle meisje uit 8. Met een vier voor haar privé sessie. Ze kijkt me bang aan. "Luna Yue Swan..." Zegt ze zachtjes. Ik kijk haar verbaasd aan. Hoe heeft ze dat onthouden?

Ik zet een stap ik haar richting, waarop ze geschrokken achteruit deinst. "Harriet Scott, toch? Wees maar niet bang, ik doe je niets." Om het te bewijzen haal ik een van mijn messen uit de schede en gooi hem voor me op de grond. Ik wil haar geen kwaad doen. Ze is twaalf, ze zou hier niet moeten zijn. Ze zou thuis moeten zijn, aan het spelen met haar vriendinnetjes. Ze zou een lang en gelukkig leven moeten leiden in haar eigen district. Niet vechten op leven en dood voor het vermaak van het Capitool, met mensen die zes jaar ouder en drie koppen groter zijn. Mensen die al van kinds af aan getraind hebben voor dit moment. Mensen die zich vrijwillig in deze ellende storten. Harteloze moordenaars.

Aarzelend komt ze dichterbij. Ik kijk haar aan en probeer te glimlachen.

"Je bent snel, weet je dat? Heel erg snel. Je was bij de Hoorn voor de beroeps!"

"Ik had maar een vier voor mijn privé sessie. Jij had het dubbele."

"Die cijfers zeggen niets, volgens mij nemen de spelmakers gewoon een willekeurig getal. Er heeft al eens iemand gewonnen die een drie had voor zijn privé sessie. Jaden, uit mijn district, had ook een acht. Ik moest toezien hoe hij door de beroeps werd neergeschoten."

"Wat erg voor je..." Zegt ze zacht.

"Het geeft niet. We waren geen vrienden. Maar ik weet dat hij een familie heeft. Ouders, en een broer. Ik ben vooral verdrietig voor hen."

Ze knikt. "Dat snap ik…" Even is het stil. "En Ximen? Leeft hij nog?" Vraagt ze dan.

"Ik weet het niet, sorry. Ik hoop het."

"Ik ook." Zegt ze, haast fluisterend. Een stilte volgt. We weten beide niet wat we moeten zeggen. Ik denk aan het bloedbad, en ik zie aan haar dat zij daar ook aan denkt.

Ik zet het van me af en haal de bessen tevoorschijn. "Heb je al gegeten? Je hebt vast honger." Vraag ik, om de eindeloze stilte te doorbreken.

Ze schud haar hoofd. "Ik heb niets te pakken gekregen bij de Hoorn, en ik weet niets over planten." Zegt ze zacht.

"Geen zorgen. Ik kom uit 11, ik weet alles wat er te weten valt over welke planten je kunt eten en welke planten niet!" Ze glimlacht naar me. Ik wijs naar de boom. "Kun je klimmen? Boven zitten we veiliger."

"Een beetje." Zegt ze.

"Ik help je wel." Ik stuk de bessen terug in mijn zak en het mes in mijn schede. Ik loop naar de boom, klim een stukje naar boven en trek dan Harriet omhoog. Ze is nog zo jong, waarschijnlijk nog maar net twaalf. Ik heb de televisie uitgezet voordat haar boete kwam, maar ik weet dat ze waarschijnlijk gehuild heeft. Natuurlijk nam niemand haar plaats in. Ze stond er alleen voor. Ik zie voor me hoe de beroeps haar vermoorden, zoals ze bij Jaden deden. Ik wil niet dat zij hetzelfde lot ondergaat. Ik wil niet dat zij langzaam doodbloed. Maar ik weet ook dat ze geen schijn van kans heeft om te winnen. Ik weet wat me te doen staat.

Ik haal de bessen tevoorschijn. Ik let goed op dat ik de bosbessen pak. Het andere blad geef ik aan Harriet.

"Is dat echt helemaal voor mij?" Zegt ze ongelovig.

Ik knik. "Ja, natuurlijk! Er groeien hier meer dan genoeg van dit soort bessen. Proef maar, ze zijn heerlijk!"

Ze kijkt er dolgelukkig naar en stopt meteen een hele hand vol bessen in haar mond. Ik bijt op mijn lip. Tranen springen in mijn ogen als ze ze doorslikt. "Harriet? Het spijt me. Het spijt me zo ontzettend!" Zeg ik. Een traan rolt over mijn wang naar beneden.

"Wat is er? Wat spijt je?" Zegt ze. Het zijn de laatste woorden die haar prachtige stem ooit zullen uitbrengen. Want het volgende moment lijkt ze misselijk te worden. Ze hoest en hapt naar adem. Ze grijpt mijn hand vast. Dan blaast ze haar laatste adem uit en gaat haar kanon af. Haar greep verslapt. Haar blauwe ogen zijn enkel nog leegte. Mijn tranen druppelen op haar gezicht.

Ik til haar op en draag haar naar beneden. Ik sluit haar ogen en geef haar een bloem in haar hand. Ze lijkt te slapen, zo vredig en lief. De tranen blijven maar komen. Ik zie dat de fles die ze meenam bij de Hoorn half uit haar zak steekt, en ondanks al mijn schuldgevoel pak ik hem eruit. Dan zet ik mijn fluit aan mijn mond. Bij ons thuis is het de gewoonte om muziek te maken als er iemand gestorven is. Ik blaas. De schelle, valse klank moet wel door heel de arena te horen zijn, en hij wordt ook nog eens herhaald door de spotgaaien. Shit. Nu weet iedereen waar ik ben. Wat betekent dat ik hier onmiddellijk weg moet. Ik en mijn ideeën ook...

Ik zet het op een rennen. Waarheen weet ik niet. Weg van Harriet, die ondertussen wel omhoog getakeld zal zijn. Weg van het schuldgevoel en weg van de mensen die op die keiharde toon afkomen. Iedereen weet nu dat ik daar was. Ik raak van mijn leven geen fluit meer aan. En ik vrees dat ik ook nooit meer van bosbessen zal kunnen genieten...

De eerste sterren verschijnen aan de hemel. Ik kijk naar de volle maan... Wacht, volle maan? De maan zou pas net over het eerste kwartier heen moeten zijn. Het feit dat deze arena overkoepeld is, maakt dat ik het benauwd krijg. Ik zit in een kooi, gevangen in de arena én gevangen in schuldgevoel. Ik heb iemand vermoord. Hoe kan ik ooit nog een oog dichtdoen, met het beeld van een stervende Harriet op mijn netvlies?

Ik ren door, een hopeloze ontsnappingspoging aan het schuldgevoel. Ik probeer mezelf te overtuigen dat ik het juiste gedaan heb. Dat ze een veel pijnlijkere dood was gestorven als de beroeps haar vermoord hadden. En dat hadden ze ongetwijfeld gedaan. Vierentwintig tributen, drieëntwintig doden, één winnaar.

Maar ze vertrouwde me. Ze vertrouwde erop dat ik haar niets zou doen. En toen vermoordde ik haar. Ergens ver weg, in district 8, zal haar familie huilen om hun 12-jarige dochter of zusje. Ze zullen me haten en de meest verschrikkelijke dingen toewensen. En ik kan ze geen ongelijk geven. Ik ben een monster, een moordenaar. Ben ik dan echt veranderd in het beest dat het Capitool van me wilde maken? Elk jaar heb ik naar de spelen gekeken, vol afschuw tegenover al die moordenaars. En nu ben ik precies hetzelfde.

Hijgend en nat van de tranen kom ik tot stilstand. Ik ben nog steeds in het bos, maar ik heb geen idee hoever ik van de Hoorn af ben. Het is pikdonker, te donker om nog veilig door te kunnen lopen. Ik moet gaan slapen, ik kan niet eeuwig wakker blijven. Ik klim in een van de grotere bomen, tot helemaal bovenin. Ik maak mijn riem los en sla hem om de tak. Ik gesp hem weer vast. Ik zal nu in ieder gebal niet uit de boom vallen. Ik merk dat ik dorst heb. Ik zou de fles van Harriet kunnen vullen met bosbessensap, maar alleen al bij de gedachte dat ik Harriets fles ga gebruiken springen de tranen in mijn ogen. Ik heb weinig keus, ik zal toch moeten drinken. Met pijn in mijn hart haal ik de plastic fles tevoorschijn. Waarom is dat stomme ding eigenlijk leeg? Was het nou zo moeilijk geweest om hem even te vullen?

Ik haal de overgebleven bosbessen uit mijn zak. Ik pluk wat van de bladeren die boven me hangen en maak er een soort trechter van. Ik knijp de bessen fijn en zie hoe een klein beetje van het sap de fles vult. Veel is het niet. Maar iets is beter dan niets. Gelukkig had ik nog best veel bessen over. Ik haal de trechter weg en neem een kleine slok. Ik zal heel erg zuinig moeten doen. Met deze hitte zal ik veel moeten drinken. En het probleem is, dat er niet veel te drinken is. Gelukkig zijn er wel veel bosbessen, dus ik red het wel een tijdje.

Het volkslied schalt door de arena. Ik ben blij dat ik mezelf vastgegespt heb, anders was ik van schrik uit de boom gevallen. Ik hou mijn adem in. De eerste die verschijnt, is het meisje uit drie Anna Ross, direct gevold door haar districtsgenoot. De tributen uit 1 en 2 hebben dag 1 allemaal overleefd. Dat is geen verrassing, de beroeps overleven dag 1 eigenlijk altijd.

De volgende die verschijnt is Sebastian Stewart, de jongen uit zes. Abbony en haar districtsgenoot hebben de eerste dag ook overleefd. Ergens ben ik heel erg opgelucht. Helaas hebben Sarah en haar broertje het ook overleefd. Hm... Als alle beroeps nog leven, waarom was Levi, hun leider, dan alleen?

De volgende die verschijnt maakt dat mijn hart een slag overslaat. Ik heb het gevoel dat haar blauwe ogen me verwijtend aankijken. Alsof ze me recht aankijken. De tranen beginnen onmiddellijk weer te stromen. "Het spijt me." Fluister ik. "Het spijt me, Harriet."

Ik bijt op mijn lip als ook Ximen verschijnt. Nee, niet hij ook! Het beeld van hem in het trainingscentrum komt in me op. Hij glimlachte naar me. Hij probeerde aardig te doen, ondanks dat hij wist dat we vijanden zouden worden. Ik denk aan iedereen in 8. Huilende mensen, vrienden en familie van Harriet en Ximen. Mensen, die het voortaan zonder hun zoon of dochter, broer of zus moeten doen. Mensen die mij en de moordenaar van Ximen voor eeuwig zullen haten.

Dan verschijnt Laura. Ik lach even tussen mijn tranen door. Dromen komen dus toch uit. Net als nachtmerries, trouwens. Haar districtsgenoot Tom volgt haar op.

En dan komt Jaden. Mijn bond- en districtsgenoot. Vermoord door de beroeps, volgens mij door Robert. Mijn hoofd schreeuwt om wraak. Maar mijn hart zegt me dat ik niemand meer wil vermoorden. Bovendien maken zij veel meer kans. Ze zijn nog altijd met z'n zessen. Ik ben maar alleen.

De lucht wordt weer zwart. Claire en Oliver zijn de eerste dag dus ook doorgekomen. Net als de beroeps, Abbony en David, de jongen uit haar district. Elizabeth uit zes. Lavinia, het meisje met het paarse haar, en haar districtsgenoot Ben. De twee uit tien. En ik. Zestien tributen hebben de eerste dag overleefd.

Ik doe mijn ogen dicht. Ik doe ze meteen weer open, als ik Harriets verwijtende blik weer voor me zie. Haar stem, haar laatste woorden, gevolgd door het kanonschot dat haar dood aanduidde klinken na in mijn hoofd. Hoe haar ogen levenloos in het niets staarden. Mijn tranen zouden een hele rivier kunnen vullen. Mijn hart is overspoeld door pijn, verdriet en een oneindig groot schuldgevoel. Hoe kan ik ooit verder leven, nu ik het leven van een onschuldig, twaalfjarig kind heb beëindigd?


Reacties:

Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.