Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » Overige » Anubis: De vijf in Araluen » Hoofdstuk 3. Ontvoerd

Anubis: De vijf in Araluen

11 mei 2016 - 19:42

1741

0

126



Hoofdstuk 3. Ontvoerd

Will keek zijn vroegere leermeester aan. Hij was bijna zes jaar leerling geweest van Halt, de beroemdste Grijze Jager van heel Araluen. Nu vormden ze samen met Arnaut een speciale dienst van de Grijze Jagers. Arnaut was zijn vroegere zaalgenoot in het weeshuis van Redmont. Hij was destijds wel naar de krijgsschool gegaan, iets wat voor Will een grote droom was, maar door zijn geringe lengte onmogelijk. Toen Will werd afgewezen had hij het gevoel dat hij tekort had gedaan aan zijn vader, die hij nooit gekend had. Aan het einde van zijn eerste jaar als leerling-jager had Halt hem meer over zijn vader verteld. Hij wist nu dat zijn vader trots op hem zou zijn, nu hij een Grijze Jager was.
De oude Jager wees op de stoel tegenover hem en Will ging zwijgend zitten. Hij wist dat elke poging om meer informatie van zijn oude leermeester los te wrikken, er alleen maar voor zou zorgen dat Halt hem langer in onzekerheid zou houden.
“Er is gerapporteerd dat er een aantal vreemdelingen het leen zijn binnengedrongen. Houd ze in de gaten en zorg dat ze geen problemen veroorzaken. Neem ze anders maar gewoon gevangen,” zei Halt na een tijdje.
Hier keek Will van op. Meestal hielden de Grijze Jagers zich op de achtergrond en grepen alleen in als het nodig mocht zijn.
"Maar misschien zijn het gewoon onschuldige reizigers. Ze hebben toch niemand overvallen? Waarom moet ik ze dan gevangen nemen?" Will kon er niets aan doen dat zijn stem een beetje omhoogging.
“Luister Will, er gaan geruchten over dat de Scoti Araluen willen binnenvallen en de baron heeft me nodig als adviseur. Ik kan dus niet met je mee.”
De Scoti waren de inwoners van Picta, het land ten noorden van Araluen. Ze konden goed vechten, al was het ze nooit gelukt om Araluen echt binnen te vallen – er waren wel af en toe kleine overvallen, maar nooit echte oorlogen. De reden daarvan was een bergpas – de Macindawpas – die in Araluen strategisch beschermd door kasteel Macindaw in het leen Noordam. Will had daar een aantal jaar geleden, als minstreel vermomd, een heuse oorlog weten te voorkomen. Daarbij had hij hulp gekregen van Arnaut en Alyss.
“En wat als ze spionnen uitgestuurd hebben?” Ging Halt verder. “Ik vind het ook vervelend dat we zulke overhaaste conclusies moeten trekken, maar ik heb orders van Crowley dat we iedereen die zich ook maar een beetje verdacht gedraagt, gevangen moeten nemen. Bovendien zijn alle inwoners van Redmont naar het kasteel van baron Arald getrokken, dus waarom zouden deze vreemde reizigers dat dan niet doen?”
“Misschien hadden ze nog problemen thuis, dat ze daarom niet eerder weg konden?” Opperde Will hoopvol.
Halt schudde zijn hoofd. “Geloof me maar Will, die reizigers zien er niet uit alsof ze veel problemen hebben gehad in hun leven. Ook hun kleding ziet er vreemd uit…”
Will moest even lachen. Hij en Halt hadden namelijk ook niet de normaalste kleding aan. Dat wil zeggen, voor een Grijze Jager waren ze tamelijk gewoon, maar voor de inwoners van Araluen waren ze niet normaal. Elke Grijze Jager had een grijsgroene mantel waarmee hij, mits hij helemaal stil stond, leek te versmelten met de achtergrond. Hij merkte op dat Halt hem met een opgetrokken wenkbrauw aan keek en besefte dat hij zijn ex-leermeester zojuist onderbroken had, iets waar deze een hekel aan had. Hij boog het hoofd even en Halt ging verder.
“Zoals ik dus al zei, ziet hun kleding er ook vreemd uit. Het is niet de voddige kleding die veel arbeiders dragen, maar ik heb deze kleding ook nog nooit bij de adel gezien. Bovendien zijn de kleren in opvallende kleuren, maar toch proberen ze zich te verbergen. Ze lopen niet over de weg, maar ongeveer honderd meter ernaast. En ze zijn niet op weg naar kasteel Redmont. Ze lopen in tegengestelde richting.”
“En denk je dat ik mans genoeg ben om die vreemdelingen tegen te houden?” Er klonk ongeloof in Wills stem. Halt schudde zijn hoofd en draaide zich om zodat de jongen zijn brede grijns niet zag.
“Nee, natuurlijk niet. Neem Arnaut maar mee, dan hoef ik me geen zorgen te maken dat je het zult verpesten. Bovendien zijn het er niet meer dan vijf, dus dat zullen zelfs jij en Arnaut niet verliezen.” Wills gezicht klaarde op, hij had wel zin in een klein avontuurtje met zijn beste vriend.

Halt was na het gesprek meteen naar kasteel Redmont vertrokken, om heer Roderick in te lichten over de missie van Will en Arnaut. Hoewel Arnaut al tot ridder was geslagen toen hij nog een rekruut was – wat zeer ongebruikelijk was – en op kasteel Araluen woonde, kwam hij om het halfjaar toch nog op Redmont om heer Roderick te helpen. Will was maar weer gaan oefenen, hij had toch niets beters te doen.
Na ongeveer een anderhalf uur kwam Halt terug, in gezelschap met Arnaut.
“Nou, vertrekken jullie maar meteen,” bromde de oude grijsbaard – zoals Will en Arnaut hem stiekem achter zijn rug om noemden. Ze protesteerden niet, maar zadelden meteen hun paarden. Trek en Schopper hadden meteen door dat er weer een avontuur te wachten stond en begonnen opgewekt te trappelen toen ze hun baasjes zagen.
“Stel je er maar niet teveel van voor,” bromde Will tegen Trek, “we moeten alleen maar op zoek naar een aantal vreemdelingen. Het stelt niets voor.” En daar had Will, ook al had hij dat zelf nog niet door, vreselijk ongelijk.
Een halfuurtje later reden twee eenzame ruiters met drie paarden naar het zuiden van het leen, op zoek naar de vreemdelingen. Het ene paard was aanzienlijk groter dan het andere. En tot slot was er het pakpaard dat er wat achteraan hobbelde.

Will was blij om zijn vriend weer eens te zien. Door de verplichtingen die ze hadden, zagen ze elkaar maar heel weinig.
De twee vrienden reden in het marstempo. Dat wilde zeggen: veertig minuten in een snelle draf en dan twintig minuten te voet ernaast, om de paarden te ontlasten. Elk uur hielden ze een korte pauze, waarin ze snel even iets aten en de paarden lieten grazen.
Die avond waren ze ongeveer op de plaats waar de reizigers ongeveer moesten zijn. Nadat ze een klein kampement hadden gemaakt, kondigde Will aan dat hij de omgeving zou onderzoeken. Misschien dat hij dan een spoor van de vreemdelingen zou ontdekken. Arnaut knikte. Hij vond het best dat zijn vriend de beslissingen nam.
Will liep bij de het kleine kamp vandaan en al na een paar stappen was hij versmolten met de achtergrond. Dat, dacht Arnaut voor de zoveelste keer, was waarom de mensen met recht bang waren voor de Grijze Jagers.

Het was halftwee en Raphael schudde Pim zachtjes wakker. Pim moest zich bedwingen om de hand van Raphael niet weg te slaan en zich weer om te draaien. Even wist hij niet meer waar hij was. Maar toen kwamen de herinneringen weer boven. Ze hadden afgesproken dat drie mensen de wacht zouden houden. Raphael zou als eerste gaan en zou hem om halftwee wakker maken. Dan zou hij tot halfzes waken en Sterre zou de laatste wacht op zich nemen.
Hij stond zuchtend op, rekte zich uit, wenste Raphael welterusten en liep naar de plaats waar Raphael net ook gezeten had. Hij zag, tot zijn niet geringe genoegen, dat Raphael een klein vuurtje had aangelegd. De kleine stammetjes gloeiden nu nog, maar zodra hij er wat bladeren en nieuw hout op zou leggen, zou het vuur over enkele minuten weer behaaglijk branden. Hij begon meteen. Hij zocht wat droge bladeren en een paar kleine takjes bij elkaar en blies zachtjes in het vuur, waardoor de vlammen al snel aanwakkerden. Hij ging zo dicht mogelijk bij het kleine vuurtje zitten om zich zo goed mogelijk te warmen. Opeens hoorde hij achter zich een krak. Met een schok draaide hij zich om, maar hij zag niets. Ten eerste omdat hij half verblind was door het vuur en ten tweede omdat Will, want hij besloop de vijf kinderen, doodstil was blijven liggen toen Pim zich omdraaide. Met zijn camouflagemantel was hij praktisch onzichtbaar, zeker in het donker.
Halt had hem gezegd om ze gevangen te nemen, dus was het het handigste als hij eerst de wacht uitschakelde. Hij vervloekte zijn onvoorzichtigheid waarmee hij over dat oude takje kroop, dat onder zijn gewicht doormidden brak. Gelukkig had de onervaren wacht hem niet opgemerkt. De hele avond had hij de kinderen in de gaten gehouden. Zodra hij een spoor vond, hadden hij en Arnaut het kamp verplaatst tot op tweehonderd meter afstand van de kinderen. Nu hield hij de argeloze kinderen nauwlettend in de gaten. De vorige wacht was nog oplettender geweest dan deze, al zou het voor Will nog niet moeilijk zijn om hem te besluipen.
Will gleed met zijn zwaargewichten in zijn handen met de schaduwen van de wolken mee tot vlak bij het vuur. De jongen die de wacht had, zag hem op het laatste moment pas. Maar voordat hij ook maar enig geluid had kunnen maken, kwam Wills hand met het zwaargewicht op zijn slaap neer en zakte hij in elkaar.
Will stopte zijn zwaargewichten weer weg en sleepte de jongen weg. Ongeveer tien meter van het kamp van stond zijn trouwe paardje. Will floot en stil kwam Trek de laatste paar meter aangehold. Will wierp de jongen over de nek van het paard en steeg op. Trek liep snel en was een paar minuten later al in het kamp van Will en Arnaut.
Arnaut, die tot dan toe de wacht had gehouden, pakte de jongen van zijn paard af. Will steeg af en pakte zijn duimboeien. Die duimboeien waren eigenlijk niets meer dan een lap stijf leer met twee gaten erin waar een stuk hout aan vast zat. Met dat stuk hout kon hij de boeien zo strak vastdraaien als hij wilde, zonder dat hij moeilijke knopen hoefde te leggen. Hij bond de duimen van de jongen achter zijn rug vast. Daarna deed Will de schoenen van de jongen ook uit en bond de enkels bij elkaar met een zelfde soort boeien. Toen hij er zeker van was dat de jongen niet kon ontsnappen, bekeek hij hem nog eens goed. De jongen was jonger dan hem, misschien rond de veertien of vijftien jaar. En nu hij erop lette, had Halt gelijk gehad over de kleding van de reizigers. Deze jongen had bijvoorbeeld een vreemde jas met veel zakjes aan. Onder de jas droeg hij een soort dunne trui, waarvan de mouwen groen met zwart gestreept waren. Vreemde kleding hadden die vreemdelingen aan.


Reacties:

Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.