Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » Overige » Anubis: De vijf in Araluen » Hoofdstuk 4. Araluen

Anubis: De vijf in Araluen

11 mei 2016 - 19:43

1730

0

121



Hoofdstuk 4. Araluen

De volgende ochtend werd Pim wakker van een scherpe hoofdpijn, die ergens achter zijn oor begon. Hij wilde opstaan en zijn koele handen op zijn hoofd leggen – dat hielp altijd, wist hij – maar hij kon zijn armen en benen niet bewegen. Hij probeerde het nog eens, maar gilde het uit van pijn. Iets sneed venijnig in zijn duimen en door de plotselinge ruk die hij eraan gegeven had verdraaide hij ze bijna.
“Als je niet beweegt, doet het minder pijn,” klonk opeens een stem vlak naast hem. Pim draaide zich verschrikt om en zag dat er een jongen van ongeveer twintig jaar naast hem zat gehurkt. De jongen droeg een vreemde mantel waardoor Pim hem met moeite kon onderscheiden van de achtergrond. Voor hem hoorde hij nu wat lawaai en zag dat er een nog een jongen van ongeveer twintig uit een groen tentje kwam gekropen. Ook dat tentje had hij eerder nog niet opgemerkt. De jongen naast hem kwam in een vloeiende beweging overeind en hielp zijn vriend ergens mee. Eerst kon Pim niet zien waarmee, maar zijn adem stokte in zijn keel toen hij zag dat de jongen een maliënkolder aantrok. En aan zijn riem hing een lang zwaard.
De jongen stapte op Pim af, die zo goed en zo snel als de duim- en enkelboeien hem toestonden achteruit schuifelde. De jongen had hem echter binnen enkele seconden weer ingehaald, want heel snel kon Pim niet wegkomen. De jongen greep hem bij zijn kraag en deed toen iets wat Pim totaal niet verwacht had: hij maakte de boeien los! Langzaam en behoedzaam stond hij op en probeerde zijn verkrampte spieren te rekken. Daarna ging hij weer zitten, iets wat de twee andere jongens duidelijk verbaasde. Die verwachten natuurlijk dat hij zou proberen om weg te vluchten, of misschien dachten ze dat hij zou gaan vechten, dacht Pim grimmig.
Maar Pim had, naast het zwaard van de jongen (die er ook uitzag alsof hij er goed mee overweg kon), ook de grote gespannen boog van de kleinere jongen en het grote mes in diens hand gezien. Hij wist dat hij geen schijn van kans had gehad. Het was nu het beste dat hij een betere gelegenheid om te ontsnappen afwachtte.
De kleinere jongen – die in het begin ook naast hem zat – kwam nu met een groot mes op hem afgelopen. Pim bleef zitten, al kneep de angst zijn keel dicht. De jongen plantte het mes onder zijn kin en Pim voelde een straaltje warm bloed over zijn keel glijden.
“Wie ben je en waar kom je vandaan?” Vroeg de jongen zacht en dreigend. Pim haalde even diep adem want hij vertrouwde zijn stem nog niet helemaal. Toen zei hij met trillende stem: “M-mijn naam i-is Pim, Pim Verst-steegh, en ik w-woon in het huis A-anubis, in België.”
Even keken de twee jongens elkaar bevreemd aan, waarna de jongen het mes nog verder onder zijn kin drukte. Pim stond werkelijk doodsangsten uit.
“Ik geef je nog een kans,” zei de jongen weer op dezelfde zachte en dreigende toon, “en deze keer, de waarheid!” De laatste woorden schreeuwde hij, waardoor Pim bijna ineenkromp. Gelukkig bedacht hij net op tijd dat, als hij echt ineen was gekrompen, het mes nog dieper in zijn keel had gestoken.
“Het is de waarheid!” Riep hij wanhopig.
“Will, laat hem maar even. Hij zegt nu toch niets behalve leugens.” Bij die laatste woorden keek hij Pim beschuldigend aan.
“Je hebt gelijk, Arnaut,” zei de jongen die het mes. Dus de jongen met de grijsgroene mantel heette Will en de ander heette Arnaut.
Pim stond gewillig weer toe dat Will zijn duim- en enkelboeien weer omdeed. Will draaide zich om naar het kleine vuurtje waarop een pot dampende koffie stond. De zwarte, geurige vloeistof deed Pim watertanden. Hij dronk dan wel nooit koffie, maar het was gistermiddag voor het laatst dat hij wat gegeten of gedronken had.
Na het korte ontbijt, waar Pim tot zijn verbazing ook wat van gekregen had, stond Will op en pakte zijn boog.
“Wat ga je doen?” Vroeg Arnaut.
“Ik ga zijn vriendjes weer een bezoekje brengen,” en hij wees op Pim, die nog steeds gespannen tegen de rots zat. Opeens drong het tot hem door dat Will met die grote boog naar zijn vrienden toe ging, en dat hij niet zou twijfelen om een paar pijlen door hen heen te jagen.
“NEE!” Schreeuwde hij luid.
Will draaide zich om. “Nee?” Herhaalde hij vragend.
“Laat mijn vrienden hierbuiten!” Riep Pim nu boos. Will liep watervlug op hem af en boog dreigend over hem heen.
“Volgens mij ben jij niet in de positie om bevelen te geven aan een Jager,” zei hij dreigend. Pim slikte hoorbaar. Een Jager? Zou hij dan op zijn vrienden gaan jagen? Dat idee maakte Pim misselijk van bezorgdheid en hij probeerde tevergeefs om op te staan.
Will had zich inmiddels weer omgedraaid en liep bij het kampement vandaan. Arnaut liep naar Pim toe, en probeerde hem een beetje te troosten.
“Will zal niet zomaar op je vrienden schieten, hoor. Hij heeft een hart en dat is niet klein.” Pim keek op en Arnaut kon zien dat er een traan over zijn gezicht gelopen had, al probeerde Pim deze zo onopvallend weg te vegen. Maar nu zag hij ook iets oplichten in de ogen van de jongen. Een klein sprankje hoop.
Will was al snel weer bij het andere kamp. Er waren nog drie anderen, zag hij nu. Opeens stokte zijn adem in zijn keel. Dat meisje, met die honingblonde haren, was dat… Evanlyn? Eigenlijk was het niet Evanlyn, maar Cassandra – de kroonprinses van Araluen. Will had haar in zijn tweede jaar als leerling van Halt ontmoet in Celtica, waarna ze samen gevangengenomen waren door Skandiërs en een jaar in Skandia hadden doorgebracht. Dat had hij bijna met de dood moeten bekopen, toen hij als warmkruidverslaafde bijna doodgevroren was. Maar toen had Evanlyn – zoals hij haar nog steeds noemde – hem samen met jarl Erak helpen ontsnappen.
Bijna was hij naar voren gestapt om haar te bevrijden – hij was er zeker van dat het meisje ontvoerd was – maar toen zag hij dat ze helemaal vrijwillig bij de beide jongens bleef. Hij keek in haar ogen – die waren niet zo heldergroen als die van Cassandra. Hij kon ze trouwens helemaal niet zien bij het meisje, want ze had een enorme donkere bril op.

Sterre was inmiddels helemaal in de war. Pim was verdwenen terwijl hij de wacht moest houden en ze was ziek van bezorgdheid. Was er iets gebeurd? Had hij misschien een geluid gehoord en dat hij toen verdwaald was? Of misschien is hij overvallen en ontvoerd. Of misschien kon hij zijn deo niet vinden...? Sterre was de enige van de Anubisbewoners die wist van Pims deo.
Ze waren nu al een half uur in en rond het kamp aan het zoeken, maar ze konden Pim nergens vinden. Marcel, Anastacia en Raphael waren inmiddels weer naar de resten van het vuur gelopen, om even uit te rusten. Maar Sterre wilde niet uitrusten, ze moest en zou Pim vinden.
“Halt! Konings Jager!” Schalde een stem over de open plek. Haar drie huisgenoten keken in de richting waarvan ze dachten dat de stem vandaan kwam. Ook Sterre had zich met een ruk omgedraaid. Van waar zij stond kon de jongen haar niet zien.
Will stond tegen de boom geleund, doodstil. Door zijn camouflagemantel zouden ze hem pas zien als hij zich zou bewegen, wist hij. Hij deed een stap opzij en hoorde hoe de kinderen hun adem inhielden. Voor hen leek het net alsof hij uit de boom kwam, bedacht hij. Hij kon het niet laten om te lachen.
Sterre keek geschrokken naar de jongen die opeens verschenen was. Ze bedacht dat het nu het beste was als hij haar niet opmerkte. Langzaam liet ze zich door haar knieën zakken en probeerde zo weinig mogelijk geluid te maken. De jongen had een gespannen boog over zijn schouder geslagen en Sterre moest grote moeite doen om niet heel snel weg te duiken. Maar ze dwong zichzelf om rustig te doen. Ze wist dat snelle bewegingen nu juist op zouden vallen.
Anastacia liep op de jongen af, zonder dat ze de boog gezien had. “Aah, eindelijk. Mensen!” Riep ze verrukt. Sterre kon haar stem zelfs op deze afstand horen. “Fijn, kun jij ons vertellen wa…” De zin stokte in Anastacias keel toen de jongen de gespannen boog, waar ineens ook een pijl op lag, op haar voorhoofd gericht hield.
Hij zei iets over Jagers, bedacht Sterre, hij zou toch niet op haar vrienden en haar gaan jagen? Bij dat idee kreeg ze het Spaans benauwd. Ze twijfelde er niet aan of de jongen kon heel goed schieten. Toch moest ze nu zorgen dat hij haar niet zag.
“Anastacia! Wees maar niet bang! Ik zal je beschermen!” Riep Marcel luid, terwijl hij voor Anastacia probeerde te gaan staan. Dit mislukte echter jammerlijk omdat Anastacia steeds bij hem vandaan liep.
“Padman is there to rescue!” riep Marcel nog steeds. Opeens stokte zijn stem in zijn keel toen hij een paar meter achteruit geslingerd werd en bij een grote stevige eik pas stilhield. Even snapte Sterre niet wat er gebeurd was, maar toen zag ze de grote, zwarte jagerspijl die dwars door Marcels mouw was gegaan en zich diep in de stam geboord had. Uit alle macht probeerde hij de pijl en zijn mouw los te trekken, maar het lukte niet. Toen zag hij haar liggen en snel deed ze haar vinger voor haar lippen, een niet mis te verstaan gebaar. Gelukkig begreep Marcel ook dat het beter was dat de jongen niet wist dat Sterre er ook nog was. Ze vormde met haar lippen zo duidelijk mogelijk de woorden Ik volg jullie.
Will liep naar de jongen die hij aan de boom had vast geschoten toe en trok met een ruk de pijl uit de boombast. Marcel, die door de enorme kracht struikelde, werd ruw naar Raphael en Anastacia geduwd.
“Daar blijven! En hou jullie rustig!” De jongen had de kap van zijn mantel nog steeds op en zijn gezicht lag volledig in de schaduw. Doordat de mond dus onzichtbaar bewoog, leek het net alsof er iemand anders gesproken had. Opeens viel het Sterre op dat ze de jongen dus nog kon verstaan.
“We zijn dus duidelijk nog in Nederland,” hoorde ze Raphael zeggen. Hij had het dus ook opgemerkt.
Will keek hen een voor een aan.
“Waar hebben jullie het over?” Vroeg hij. “Die ander had het ook al over Nederland! Jullie zijn in Araluen.”


Reacties:

Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.