Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » Final Fantasy » Onwetendheid - Final Fantasy XV » 2. Verbazing

Onwetendheid - Final Fantasy XV

9 april 2017 - 17:37

2408

0

190



2. Verbazing

Als de zon niet zo warm was en de menigte verdween, zou het een prachtige dag geweest zijn. Maar de zon straalde een vreselijke hitte uit en de uitkijkpost werd bezet gehouden door een idioot.

Mijn favoriete uitzicht over het gigantische landschap was geruïneerd. De pracht was vernietigd en nu stond er een vervelend schepsel met paars haar bij de rand, uitkijkend over míjn koninkrijk. Oké, het was misschien niet helemaal míjn koninkrijk, maar ik hield mezelf graag voor de gek met de gedachte dat dit wel het geval was.

Zeg, u ruïneert mijn uitzicht, zei ik in gedachten tegen hem. Maar natuurlijk deed ik dit niet hardop. Dit schepsel, dat zichzelf overigens Ardyn noemde, beweerde zojuist namelijk dat hij een moordenaar was die een dorp had geïnfiltreerd om het van binnenuit te verwoesten. En sinds hij zich nu in een dorp bevond zonder dat iemand hem binnen had zien komen, begon ik me langzaam te realiseren dat het dorp dat hij wilde verwoesten misschien wel dit specifieke dorp kon zijn.

“Zeg, u ruïneert mijn uitzicht.”

Huh? Dat was ik niet, toch? Ik checkte of ik dat zojuist per ongeluk zei, maar ik werd aan de kant geduwd door een meisje genaamd Iris dat ik wel vaker zag rondlopen in dit dorp. Zij was tenminste een inwoner, in tegenstelling tot die Ardyn. En ondanks dat ik het eens was met Iris, keek ik haar nog steeds beledigd aan omdat ze mij zojuist aan de kant duwde. En het was nog ruw ook.

“Ik ben het uitzicht,” reageerde Ardyn droog en nu richtte ik mijn kwade blik op het zelfverklaarde uitzicht.

“U hoort hier niet,” kaatste Iris terug. “U komt hier helemaal niet vandaan.”

“Waar kom ik dan wel vandaan, als ik vragen mag?”

Ik keek naar zijn kleding, zijn huidskleur en zelfs zijn paarse haar, maar ik had werkelijk geen idee waar hij vandaan kwam. Had hij überhaupt wel een thuisland? Hij leek meer op iemand die zijn kleding op een andere planeet kocht.

Ik zag dat Iris hetzelfde deed en ze keek gefrustreerd.

“Hoe moet ik dat nou weten?” zei ze. “U kleedt zich als een... als een...”

“Als een wat precies?”

“Ik weet het niet!” riep ze nijdig uit. “U lijkt meer op iemand die zijn kleding op een andere planeet koopt!”

Nu keek ik Iris’ kant op. Kon zij mijn gedachten lezen? Blijkbaar was zij precies zoals ik, alleen ik hield mijn grove gedachten in mijn hoofd in plaats van ze rond te schreeuwen.

“Ik geef toe, ik ben wat uitheems,” zei Ardyn vrolijk, de belediging veranderend in een compliment. “Niet zoals jullie. In tegenstelling tot jullie heb ik elegantie.”

“Wat, jij...”

Iris wilde kwaad op hem aflopen, maar ik hield haar tegen.

“Ha, uhm, laten we hem voorlopig maar even met rust laten. Vind je dat geen oké idee?” zei ik met een onschuldige glimlach.

“Ah, als het de onwetende niet is!” groette Ardyn mij met een stomme blik. “Ben je weer teruggekeerd?”

“Zo’n beetje,” mompelde ik. “Ik kwam kijken of u al verdwenen was.”

Hij zuchtte dramatisch.

“Waarom wil niemand gewoon samen met mij van het uitzicht genieten? Normaliter zit het hier helemaal vol met toeristen, en nu ik er ben is er helemaal niemand!”

Ik keek om me heen en zag dat hij gelijk had. Er waren toeristen, zeker. En er waren inwoners die zich op het terras bevonden. Maar iedereen leek minstens tien meter afstand van Ardyn af te willen zijn, en dus zat iedereen in een absurd brede cirkel om hem heen, alsof hij een giftig aura uitstraalde.

“Misschien is daar een reden voor,” zei ik terwijl ik mijn pen en papier tevoorschijn haalde. Daar stonden Ardyns voor- en achternaam in koeienletters opgeschreven.

Ardyn knikte alleen maar begripvol en salueerde.

“Maar ach, natuurlijk. Heb je die naam al doorgegeven aan de autoriteiten? Word ik al opgepakt wegens het ontsieren van een uitzicht?”

“Ik zou dat zo kunnen laten gebeuren!” riep Iris uit. “Mijn broer is onderweg hiernaartoe en als hij hier is, slaat hij je neer.”

“Maar is hij van groot belang?” vroeg Ardyn. “Ik bedoel, zeg nu zelf. Niemand voelt zich geïntimideerd door iemand als Gladiolus Amicitia.”

Nu werden Iris’ ogen groot. Ze zette kwaad een stap naar voren.

“Hoe ken jij zijn naam!?” schreeuwde ze. “Geef antwoord!”

“Rustig aan,” mompelde Ardyn droog. “Ik ontmoette hem op zijn reis naar hier. Hij houdt de prins gezelschap, nietwaar? Vreemd dat hij nog niet gearriveerd is.”

“Maar uh, wat doet u hier dan?” vroeg ik. “Behalve... het dorp verwoesten.”

“Ik wacht hier,” zei hij. “Ik sta hier niet al vijf uur omdat ik zo van het uitzicht geniet, voor het geval je dat misschien dacht.”

“Sinds u het uitzicht bent, vind ik het vreemd te horen dat u niet van uzelf geniet. U lijkt mij iemand die erg van zichzelf houdt.”

“Nou, dat kan ik niet ontkennen,” reageerde hij idioot. “Maar er zijn meer cruciale dingen aan de orde dan mezelf. Sterker nog, als ik me niet vergis... is dat daar het rijtuig van de prins.”

Ik keek in de verte en ik zag een zwarte auto aan komen rijden. Niet lang meer en ze zouden arriveren. Er verscheen een glimlach op het gezicht van Ardyn en keek ons vrolijk aan.

“Nu dan, binnenkort zal ik de plaat poetsen,” zei hij. “Maar voordat ik vertrek, zou ik je naam willen weten.”

“Waarom zou ik je dat vertellen?” zei Iris. “Ik ben jou helemaal niets verschuldigd, ook mijn naam niet.”

“Jij misschien niet,” zei hij. “Maar JIJ wel.”

Ik keek verbaasd achter me, maar het was duidelijk dat hij naar mij wees. Ik zuchtte.

“Ik heb u alleen om uw naam gevraagd omdat u beweerde een moordenaar te zijn,” mompelde ik. “Dat leek me wel zo veilig.”

“Voor wat hoort wat,” zuchtte hij alsof er niets meer aan te doen viel. “Geef mij je naam.”

Ik keek even naar de grond.

“Mijn naam is Namis.”

“Je naam is naam is?”

“Namis. N-A-M-I-S.”

“Dat had ik door, het was maar een grapje.”

Iris keek met grote ogen mijn kant op.

“Waarom heb je hem nou je naam gegeven? We weten helemaal niets over hem!”

“Nou,” begon ik, “dat is niet helemaal waar. Ik weet zijn voor- en achternaam.”

“Correct,” zei hij. “En ik ben de kanselier van het rijk dat jullie ‘vijandig’ noemen. Ik ben de kanselier van Niflheim.”

Nu keken Iris en ik allebei stomverbaasd. Was dat echt... Was hij echt de kanselier van Niflheim?

“Laat dit dorp met rust!” schreeuwde Iris. “Ga weg!”

“Kalm aan,” zei de kanselier met een vrolijke blik. “Ik heb geen leger bij me en de imperialen zijn niet in de buurt. Je maakt je te veel zorgen, Iris.”

Ik slikte. Iris leek wel te koken van woede.

“EN HOE WEET JIJ MIJN NAAM?!” schreeuwde ze, klaar om hem aan te vliegen.

“Iris,” fluisterde ik, “laten we hem niet kwaad maken, oké?”

“NEE, HIJ ZOU MIJ NIET KWAAD MOETEN MAKEN! WIE DENK JE WEL DAT JE BENT!?”

Ardyn lachte alleen.

“Excuseer me, ik was vergeten dat jij je nog niet voorgesteld had,” zei hij. “Soms is het handig om onwetend te zijn, maar dankzij mijn kennis zorgt dit alleen maar voor een intrigerend toneelstuk. Onwetend spelen. Klinkt dat niet bekend, Namis?”

“Uitermate,” zei ik emotieloos terug. “Maar toch, kanselier, zou ik je adviseren om te vertrekken.”

“Nee. Ik sta hier al vijf uur te wachten. Vijf uur. Heb je enig idee hoe ergerniswekkend dat is?” Zijn stem klonk niet rustig meer. “Als die prins nou eens haast maakte, was ik al lang weggeweest. Maar hij arriveert maar niet en ik krijg zo de absurde drang om dit hele dorp met de grond gelijk te maken.”

Iris zette, tot mijn verbazing, een stap achteruit. Zij deinsde nooit, maar dan ook nooit terug voor een ander. En nu... zette ze een stap achteruit.

Er was iets vreemds aan deze kanselier, en het was niet alleen het feit dat hij werkte voor de vijand. Er was iets anders aan de hand, maar ik kon niet plaatsen wat dat was.

En toen verdween de vurige blik van zijn gezicht en veranderde razendsnel weer terug in die vriendelijke glimlach.

“Ah, de prins is gearriveerd.”

Iris en ik draaide ons om en we zagen hoe de toekomstige koning aan kwam lopen met zijn beschermers. Ook Gladio was van de partij en Iris keek opgelucht in zijn richting.

“Iris, wat doe je hier?” zei hij geschrokken. “Ga weg bij hem!”

“Maak je geen zorgen,” zei Ardyn geruststellend. “We hebben ons alleen maar even voorgesteld.”

“Dat is helemaal niet waar!” riep Iris. “Hij wist mijn naam opeens en ik had het hem niet eens verteld!”

“Ik kan dat bevestigen,” zei ik als achtergrondpersonage.

“Toevallig dat ik jullie weer tegenkom, is het niet?” zei Ardyn, van onderwerp veranderend.

“Ik weet niet of dat zo toevallig is,” gromde de brildragende beschermer die ik kende als Ignis.

“Volg jij ons misschien?” vroeg de blonde die de naam Prompto droeg.

“Blijf uit de buurt van mijn zus,” eiste Gladio kwaad.

“Luister,” zuchtte de kanselier, “ik sta hier alleen maar op de uitkijk. Al een hardnekkig lange tijd, om precies te zijn. Jouw zusje kwam hier vrijwillig om mij te bevelen dit dorp te verlaten, en het spijt me voor mijn ongehoorzaamheid, maar ik voel er niets voor om dit dorp te verlaten omdat een kind dat mij vertelt.”

“Hij is niet te vertrouwen,” zei Iris kwaad.

“Dat hadden we al wel door,” reageerde Ignis met een wantrouwende blik. “Iris, ga naar het hotel. Nu.”

Iris keek nog even naar mij, naar Ardyn en toen vluchtte ze weg.

Noctis wilde zijn mond opendoen om commentaar te geven op de situatie, maar hij keek mijn kant op, licht verbaasd, alsof hij me toen pas zag staan.

“Namis?”

“Noctis.”

“Hoe lang sta jij hier al?”

Ik rolde met mijn ogen. De toekomstige koning lette blijkbaar niet zo op achtergrondpersonages. Maar wij kenden elkaar. Sterker nog, ik had een lange tijd deel uitgemaakt van zijn team. Ignis duwde zijn bril verder op zijn neus en schraapte zijn keel.

“Zij staat daar al vanaf dat wij hier arriveerden,” zei hij droog.

“Bedankt, Ignis,” reageerde ik met een buiging.

“Heh, ze buigt voor Ignis maar niet voor de prins,” grinnikte Prompto. “Dat is hoe ik je ken, Namis.”

Ik glimlachte onschuldig, maar de grijns op het gezicht van de kanselier vervaagde mijn glimlach meteen.

“Jij kent de prins,” zei hij geamuseerd. “Wat interessant.”

“Wat is er interessant aan?” vroeg Noctis terwijl hij zijn armen over elkaar deed.

“Nou...”

Ardyn zette een stap naar mij toe en ik zette automatisch een stap achteruit. Als reflex. Hij vond dit kennelijk net zo amusant als alles wat er gebeurde en de grijns op zijn gezicht werd breder.

“...ik was van plan mezelf aan jullie voor te stellen vandaag. Maar Namis is er inmiddels al achter wat mijn naam is. Namis. Naam is.”

Ik pakte mijn papier tevoorschijn en liet het aan Noctis zien.

“Ardyn Izunia,” las de prins voor. “Hm. Wat zal ik er van zeggen?”

Ignis keek verschrikt op bij het horen van de naam. “Ardyn... Izunia? Kanselier van Niflheim?”

“Dat is correct,” zei Ardyn vrolijk. “Maar ik ben hier niet om jullie reis te ruïneren.” Hij keek even naar mij. “Of het uitzicht.” Ik wendde mijn blik af. “In tegendeel! Ik ben hier om jullie te helpen. Want zie je, de Disc van Cauthess staat in brand, zoals jullie waarschijnlijk wel weten. Maar wat nog belangrijker is: de Disc wordt bewaakt door het rijk van Niflheim. En daar komen jullie niet langs zonder mijn hulp.”

“Laat me raden: jij staat te popelen om ons te helpen,” zei Gladiolus.

“Exact!” riep hij enthousiast. “Maar natuurlijk alleen als uwe Hoogheid dit accepteert.”

Noctis keek even naar Ignis.

“Hebben we nog een andere optie?” vroeg hij.

“Nee,” antwoordde Ignis. “Die hebben we niet.”

Ik schrok. Dit was niet goed. Ze konden niet meegaan met Izunia. Niet na wat hij mij vertelde. Ik zette een stap naar voren en pakte Noctis bij zijn mouw.

“Noctis,” zei ik zacht, “die kanselier vertelde mij vanmorgen dat hij een moordenaar was die dit dorp ging verwoesten. We kunnen hem niet vertrouwen, toch? Je gaat toch niet met hem mee?”

“Het voordeel van een onbetrouwbare personen,” begon Ardyn plotseling met een luide stem, “is dat je er altijd op kunt vertrouwen dat ze niet te vertrouwen zijn.”

Nu keek iedereen elkaar vragend aan.

“Je wordt waziger met de seconde,” zei Ignis. “Maar je hebt een punt. Namis, het zou mij eerlijk gezegd niet eens verbazen als hij inderdaad wel eens mensen vermoord heeft.”

“O-of misschien was het gewoon een grapje!” riep Prompto hoopvol.

“Ah, maar natuurlijk was het een grapje,” reageerde Ardyn. “Ik ben dan ook een erg humoristische man.”

“Ik dacht dat je een man van geen belang was,” gromde Gladiolus.

“Dat ook,” gaf de kanselier toe. “Ik moet zeggen, ik ben ontzettend veel dingen. Maar dat zijn jullie allemaal, toch? Prins, krijger, chef, fotograaf... willig onwetend.”

Ik begon zo het vermoeden te krijgen dat ik mijn naam helemaal niet aan hem had hoeven geven. Nu ik hem zo hoorde praten, begon het me te dagen dat hij waarschijnlijk al wist wie ik was vanaf het moment dat hij me zag. Er zat een knoop in mijn maag.

“Wijs ons maar de weg,” mompelde Noctis met lichte tegenzin.

“We houden hem in de gaten,” zei Ignis tegen mij toen ik gefrustreerd voor me uit keek.

“Mooi!” riep Ardyn uit. “Zoals jullie wel zien heb ik mijn eigen rijtuig meegenomen.”

We keken allemaal richting de lelijke, rood met wit gestreepte auto die een paar meter van ons verwijderd geparkeerd stond.

“Maar ik neem natuurlijk niet aan dat jullie graag bij mij in de auto zitten. Mijn oudje is niets vergeleken met je Regalia. Dus wat dacht je hiervan: Noctis, jij rijdt in jouw auto achter mij aan. Klinkt dat niet als een goed idee? Volg mij maar gewoon.”

Hoe onwetend ik mezelf dan ook voor mocht doen, ik wist zeker dat dit geen goed idee was. Ik wist zeker dat er iets zou gebeuren waar deze kanselier zijn voordeel uit kon halen, en hoe erg dat ook was, ik wilde het meemaken. Het was te lang geleden dat ik mee ging met Noctis en zijn wakers, en als dit het laatste was, wilde ik het meemaken. Ik zette een stap naar voren.

“Ik ga mee.”

Noctis, Ignis, Gladiolus en Prompto keken alle vier verbaasd op. Maar het was Ardyn die keek alsof hij dit al lang verwacht had, en dezelfde zelfvoldane glimlach verscheen op zijn gezicht.

“Uhm, Namis, weet je dat zeker?” vroeg Prompto voorzichtig.

“Ja,” zei ik. “Dat weet ik zeker.”

“Dat is dan geregeld,” zei de kanselier terwijl hij zijn handen tegen elkaar sloeg. “Ik wens jullie een veilige reis. Ik moet zeggen, voor een willig onwetend persoon heb je aardig veel lef.”

“Jouw complimenten worden niet gewaardeerd,” mompelde ik.

Noctis krabde op zijn hoofd.

“Heh, ik had niet verwacht dat je weer met ons mee zou willen gaan,” zei hij. “Maar ik vind het best.”

“Naar de Regalia!” zei Prompto vrolijk.

“Naar de Regalia,” zei Noctis instemmend.


Reacties:

Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.