Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » Tokio Hotel » Schuilen onder de Regenboog » Een.

Schuilen onder de Regenboog

15 juli 2009 - 10:43

788

23

800



Een.

‘Kom, Fender!’ Esther rammelt met de leiband en de zwarte labrador komt kwispelend haar richting uit. ‘Kom maar, we gaan wandelen.’ Ze klikt de riem vast en werpt een halve blik in de spiegel naast de deur, de enige spiegel die ze heeft.
Donkerblonde haren, zacht golvend en een beetje springerig op haar kruin. Een middenstreep, zodat ze als een gordijn langs haar gezicht vallen als ze haar hoofd voorover buigt. Smalle lippen die zelden verder omhoog krullen dan een voorzichtige glimlach. Een onopvallende neus met een paar verdwaalde sproetjes. Eén grijs oog, zonder make-up, altijd afwezig en afgesloten.
Over haar linkeroog zit de zwarte ooglap. Als een piraat, kapitein Esther. Die bijnaam is een pijnlijke herinnering aan haar tienerjaren, toen haar leven het gekaapte schip was en zij nog te klein om bij het roer te kunnen.
De linkerkant van haar gezicht zit altijd verborgen onder een dik donkergouden haargordijn, maar één keer per dag strijkt ze het even achter haar oor. Nu, voor haar spiegel.
Rood, glanzend littekenweefsel. Grove lijnen houden haar blinde oog vast en kronkelen zich omlaag naar haar wang, eindigen net onder haar oor in kartelige punten. Ze rilt even en laat het gordijn weer neer.

Het is koud, de regen geeft zich futloos over aan de zwaartekracht en tekent patronen op haar bleke, te dunne jasje. Haar haren klitten samen in vochtige lokken, haar sportschoenen worden langzaam nat.
Fender merkt er niks van, hij trekt aan de lijn en spat vrolijk door elke plas die ze passeren. Dat wordt straks heel wat werk om hem weer schoon te krijgen, maar daar geeft Esther niet om.
Een voorbijganger drukt zijn pet, trui en tijdschrift stevig tegen zich aan en stapt flink door, niet iedereen heeft het op regenweer begrepen. Wanneer de jongen Esther passeert, werpt hij een nieuwsgierige blik op haar, maar schrikt als hij een glimp opvangt van haar gezicht. Esther zucht onmerkbaar en laat haar schouders hangen. Hij was niet onknap, die jongen, en ongeveer haar leeftijd. Te knap voor haar, dat weet ze best. Wie zou er ooit samen willen zijn met iemand zoals zij? Een piraat met een verminkt gezicht.
Vierentwintig jaar oud, en nog nooit een vriendje gehad. Ze was al vaak verliefd geweest, uiteraard. Op een klasgenoot, op de mooie krantenjongen, op haar popidolen... Onder dat kapotte vlees zit een gewoon meisje, maar dat lijkt niemand te snappen. Een lelijke buitenkant betekent nu eenmaal automatisch dat wat erin zat onmogelijk de moeite waard kan zijn.
Esther blaast een verdwaalde lok uit haar ogen en geeft een rukje aan de leiband, slaat een uitgestorven zijstraat in richting het kanaal.

De lucht is egaal loodgrijs, en het water blijft maar stromen. Het donkere wateroppervlak rimpelt bij elke druppel en klotst zacht tegen de stenen randen van de kade. Het ruikt naar nat grint en frisse lucht.
Omdat ze zoals steeds naar haar voeten kijkt onder het lopen, ziet ze de jongen pas als ze bijna op gelijke hoogte is. Hij zit op een zwarte meerpaal, handen in zijn schoot gevouwen, hoofd omlaag, zijn verwarde, vuilblonde haar is doorweekt.
Esther wil doorlopen, maar Fender trekt aan de lijn in de richting van de jongen.
‘Fender, af,’ fluistert ze, maar de anders zo gehoorzame hond blijft tegenwerken. Esther geeft dan maar toe en loopt naar hem toe, hoopt dat hij niet bang is van honden. Hij ziet er ook niet uit alsof hij op haar gezelschap zit te wachten.
De jongen wipt op als Fender zijn natte neus tegen zijn bovenbeen drukt, maar krabt hem al snel achter zijn oren.
‘Hallo, wie ben jij?’ mompelt hij terwijl hij omlaag naar het donkere water blijft staren.
‘Hij heet Fender. Ik ben Esther.’ Ze is verbaasd als de woorden zonder aarzelen uit haar mond rollen. Ze praat al nauwelijks als het moet, en nu gaat ze uit zichzelf een babbeltje slaan?
‘Leuke namen. Wat voor hond is Fender?’
‘Een labrador,’ zegt ze met een kleine frons. Dat zie je toch meteen?
‘Welke kleur?’
‘Hoe bedoel...’ En dan heft de jongen zijn hoofd op, en abrupt klapt ze haar mond dicht. Bruine ogen met een sluier van grijs, zoals de regenlucht. Blind.
‘Welke kleur heeft Fender?’ vraagt hij nogmaals, zachter. Ze voelt de pijn achter zijn vraag, hij is niet blind geboren. Haar mond is droog en haar maag rent rondjes om zichzelf.
‘Zwart,’ fluistert ze terug. ‘Een zwarte labrador.’
‘Dat zijn mooie honden.’ Hij aait Fender nog steeds, waarop die zijn hoofd op de knie van de jongen legt en gelukzalig zijn ogen sluit.
‘Mag ik... even blijven zitten?’ vraagt Esther voorzichtig.
‘Graag.’ Hij schuift een eindje op en biedt haar de linkerhelft van de meerpaal aan. Ze gaat zitten, de riem van Fender aan haar rechterhand, tussen hen in. Samen aaien ze de hond en staren naar het water, allebei zonder echt iets te zien.


Reacties:

1 2 3 4 5

Mups
Mups zei op 9 nov 2009 - 22:18:
wow..... echt... mooi...
*snel verder*


Sunrise
Sunrise zei op 4 nov 2009 - 19:42:
Supermooi!
Ik ga snel verder lezen


TomVanDeelen
TomVanDeelen zei op 11 okt 2009 - 11:18:
Nice !!!!


DeJury zei op 7 okt 2009 - 21:21:
Over haar linkeroog zit de zwarte ooglap. Als een piraat, kapitein Esther. Die bijnaam is een pijnlijke herinnering aan haar tienerjaren, toen haar leven het gekaapte schip was en zij nog te klein om bij het roer te kunnen.

Geweldige zinspeling!
Een prachtig, ontroerend stuk!
Je reputatie blijkt waar te zijn.
Ik denk dat zelfs An hier weinig op aan te merken kan hebben.


Sun

Er ontbreekt maar één ding,
En dat is de opmerking 'Wooow.'
'Woooow.'

Tam


Bodine
Bodine zei op 22 sep 2009 - 16:21:
Jij schrijft echt mooi! :'D