Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen n schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » Tokio Hotel » Schattenseite » 3. Lass uns laufen

Schattenseite

17 okt 2009 - 2:43

1668

0

223



3. Lass uns laufen

Een vaste bedtijd hadden we niet. Gustav, de drummer van onze band, lag vaak al vóór middernacht in bed, maar voor mij en mijn broer was dat een tijdstip waarop onze dag net begon. Al te vaak hadden we het samen licht zien worden, te vaak had ik tot zeven uur s ochtends mijn stem belast in de studio. Maar Tom was er altijd bij. We gingen tegelijk naar bed en vaak werden we laat in de middag tegelijk weer wakker. Er waren zo veel aspecten aan het tweeling zijn die ik niet kon verklaren.

Er waren te veel mensen die mijn broer als een hersenloze meisjesmagneet zagen. Toegegeven: dit was het beeld dat hij maar al te graag van zichzelf neerzette. Ik verbaasde me vaak over zijn manier van praten wanneer er een camera in de buurt was. Eindeloze watervallen aan leugens, opschepperij, woorden die maar zelden echt wat zeiden. Het was een deel van hem, een manier van praten, maar ik had altijd het gevoel dat mijn broer de onbedwingbare behoefte had zich aan de wereld te bewijzen.
Ik was blij dat mijn broer die kant tegenover mij maar zelden toonde. Ik kende Tom als degene die me van kleins af aan met zijn leven zou beschermen. Hij was mijn steun en toeverlaat en ik wist dat ik zonder hem nooit zou zijn gekomen waar ik nu stond. Al zo vaak had hij onopvallend zijn hand op mijn knie gelegd wanneer ik er even doorheen zat, gewoon, waar iedereen bij was. Op die momenten voelde ik me eindeloos geliefd en mijn hart gloeide wanneer ik besefte dat ik hem mijn tweelingbroer mocht noemen. Ik was zo trots dat hij mijn wederhelft was.

Het was nu twaalf uur s nachts in Hamburg, de fans die overdag rond ons huis hadden gezworven waren terug in hun hotels en de paparazzifotografen hadden zich vandaag gelukkig niet laten zien. Tom zat aan tafel met zijn laptop en zuchtte. Ik keek op naar mijn broer, maar zei niets. Hij had een koptelefoon op, dus ik wist dat hij me niet zou horen wanneer ik hem iets zou vragen.
Ik klapte mijn eigen MacBook, die naast me op de bank stond, open en dubbeklikte op het mailprogramma. Ik opende een nieuw bericht.

Opwindende beelden?

Ik grijnsde, maar wiste het bericht zonder het te versturen. Ik wist niet of er iets ernstigs aan de hand was. Vluchtig schreef ik een berichtje, zocht de schuilnaam van mijn broer tussen mijn adressen, en klikte op verzenden.

Ieder van ons maakte gebruik van internet onder diverse schuilnamen. Ik kon me niet registreren als Bill Kaulitz zonder dat binnen de kortste keren mijn mailbox overladen zou zijn met berichten. We hadden een hele avond gelachen en de meest belachelijke namen verzonnen. Uiteindelijk waren we op weinig opvallende Duitse namen uitgekomen. Ik had als enige een meisjesnaam gekregen.

Er verscheen een pop-up onderaan mijn beeldscherm en ik klikte erop.

Ga je mee even rijden?

Ik keek om naar mijn broer, die me recht in de ogen staarde, en knikte. Nu wist ik dat er echt wat aan de hand was. Ik sloot mijn laptop af en zette deze op de lage tafel.

Het kwam vaker voor dat Tom en ik midden in de nacht in de auto stapten en gewoon weg reden, op weg naar nergens. Ik had eindeloos veel verhalen aangehoord, urenlang verteld, uren vol aandacht geluisterd. Soms zwegen we de hele rit, keken we naar de wereld om ons heen. Nog nooit waren we onderweg uitgestapt, of gestopt. Ik had wel eens tranen in Toms ogen zien staan, maar altijd had hij weggekeken, zijn tranen getoond aan de linkerzijspiegel die hem niet kon zien. Ik zag mijn broer maar zelden huilen, al voelde ik zijn emoties elke seconde haarfijn aan. Hij huilde van binnen, maar wilde het zelf niet weten.

Zoals meestal het geval was, was er zonder woorden besloten dat Tom zou rijden. Ik gaf er niet zo veel om en wist dat mijn broer het prettig vond om de controle te hebben. Ik stapte aan de rechterkant in en zakte weg in het zachte, blanke leer van Toms auto.

De eerste kilometer werd er uit gewoon te niet gesproken. Meestal, wanneer we de tuin verlieten, klonk er gegil, werd er achter de auto aangerend en waren we vooral bezig om onze gezichten zo veel mogelijk te verbergen achter handen en brillen. De eerste meters waren een soort gevarenzone. Een laatste, hevige confrontatie met ons sterrenleven voor we, honderden meters verder, de realiteit ontvlucht waren.

Vannacht was er geen enkele beweging buiten. De nacht was donker en het duurde minuten voor ik het vage licht van de maan achter de wolken ontdekt had. Hoe graag ik de buitenlucht ook in mijn gezicht zou willen voelen, ik durfde het raam niet te openen. Bang om gezien te worden. Bang om onze veilige, afgesloten ruimte deel te maken van het leven dat ik even niet wilde leiden.

In eerste instantie had ik geen idee waar Tom heen reed. In plaats van de afslag richting snelweg te nemen, slingerde hij over kleine landweggetjes tussen grote villas door. Uiteindelijk belandden we midden in een woonwijk vol huizen die er bijna hetzelfde uitzagen. Dat was het moment waarop de nieuwsgierigheid me te veel werd: Waar gaan we heen? Tom wierp een blik in de achteruitkijkspiegel, om daarna weer strak door de voorruit te kijken. Ik wil je wat laten zien. Ik keek hem indringend aan, maar mijn broer weigerde zijn hoofd te draaien. Vanuit de auto? Hij haalde zijn schouders op. Als je dat graag wilt. Ik antwoordde dat ik heel graag naar buiten wilde en dat niemand ons zou zien aangezien het donker was en de meeste mensen binnen waren. Daar kwam nog bij, dat Toms twee meter hoge SUV niet bepaald onopvallend was in deze wijk.
Mijn broer parkeerde zijn auto ergens achter een paar huizen en ik hupte de auto uit. Ik denk dat we hier zonder brillen minder op zullen vallen, mompelde ik. Ik bekeek mijn eigen spiegelbeeld in de zwarte autoruit. Mijn gezicht was anders dan dat van Tom, dat was nog duidelijker wanneer ik geen make-up op had. Zelfs nu we rondliepen met precies dezelfde mutsen over onze hoofden getrokken, zouden weinig mensen bij de eerste aanblik zeggen dat we een eeneiige tweeling waren. Ik wist niet precies hoe dat zo gekomen was, maar heel erg vond ik het niet.

Nog altijd wist ik niet wat mijn broer van plan was. Ik liep achter hem aan, richting de huizen, mijn laarzen echoënd op het trottoir. Kom. Tom pakte mijn onderarm vast en trok me omlaag. Hij was midden in de straat op een stoeprand gaan zitten. Ik keek mijn broer bedenkelijk aan. Ga nou maar gewoon zitten, zei hij. Ik keek goed of er niets vies op de stoep lag voordat ik voorzichtig plaatsnam naast mijn broer. Hij keek alleen maar recht voor zich uit, een huis in. Het was het enige huis in de straat waar nog verlichting brandde. Tom. Wat ben je nou aan het doen? Ik voelde me ongemakkelijk, een pottenkijker. Kijk nou maar gewoon. Binnen zag ik een man en een vrouw tegenover elkaar aan tafel zitten. Elk van hen had een glas rode wijn voor zich staan en de man had de hand van zijn echtgenote op de tafel vastgepakt. Ze lachten.
Ik hoorde niet waarover gepraat werd, maar een vlaag van nieuwsgierigheid overviel me, benieuwd naar het gesprek dat ze voerden. Ik kon me niets voorstellen bij de woorden die door normale mensen werden gesproken. Ik vroeg me af of ze vandaag gewerkt hadden. Of ze kinderen hadden, misschien zelfs kleinkinderen. Ik had geen idee meer waar een gemiddeld gesprek over ging. Ze zagen er zo intens gelukkig uit. Zo samen, zo verliefd. Ik schatte dat ze al begin zestig waren. Mijn blik verplaatste zich naar mijn broer. Ken je die mensen? vroeg ik. Hij schudde zijn hoofd. Ik wilde je gewoon zoiets laten zien.
We stonden op en ik veegde mijn broek af. Naast elkaar wandelden we over de stoep. Er liep een jonge vrouw ons tegemoet, een paar meter voor haar een grote hond. De Golden Retriever besnuffelde me en ik aaide hem over zijn kop. De vrouw groette toen ze voorbij liep. Hallo, zei ik. Ook wij liepen door. Ik zuchtte. Konden wij maar zo gemakkelijk de straat op. Ik stelde ons twee voor, ieder twee hondjes aan de lijn. Mijn broer glimlachte. Het deed me goed om hem oprecht te zien lachen.

We dwaalden maar wat door de straten. Haast overal was het licht gedempt, op de eerste verdieping zag ik hier en daar nog een nachtlampje branden. In deze wereld hield het leven elke nacht rond twaalf uur op. Hier woonden mensen die om half zeven op moest staan, die naar hun werk gingen. Mensen die ook nog een leven hadden buiten hun werk.
Voor ons was het onmogelijk die dingen nog uit elkaar te halen. Bestaan, was ons werk. En niemand die ons kon ontslaan.

Ik schrok toen ik een groep jongeren aan zag komen lopen. Zullen we hier in gaan? Ik wees naar een zijstraat. Hoewel Tom nooit bang was om voor zichzelf op te komen wilde ik niet in onnodige problemen komen. De kans dat één van de mensen ons zou herkennen was te groot.
We sloegen af en ik hoorde hoe er vanuit de verte naar me gefloten werd. Vanuit mijn ooghoek zag ik mijn broer grijnzen. Geen woord, siste ik.

Het was raar om geconfronteerd te worden met echte levens. Ik besefte dat het leven dat wij leidden er nog maar weinig mee te maken had. We praatten anders, we dachten anders. We gedroegen ons anders. We waren mensen maar in geen enkel opzicht zoals zij. Al verlangde ik vurig naar iemand die van me zou houden, zelfs wanneer ik oud en verrimpeld was. Ik verlangde naar stille avonden waarop ik mijn hondjes mee naar buiten kon nemen. En ik verlangde naar vrienden die me op kwamen halen om samen lol te trappen.
Uiteindelijk, waren we allemaal hetzelfde.


Reacties:

Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.