Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen ιn schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » Overige » De uitverkorenen van Zoltar (Hfd2)

De uitverkorenen van Zoltar (Hfd2)

25 juli 2012 - 15:15

12+

0

0

Hoofdstuk 2

Ik hoestte wat zand op terwijl ik langzaam mijn ogen opende. De zandvlakte strekte zich kilometers ver. Er was niets te zien in de gele vlakte behalve een paar rotsblokken. Geen enkel spoor van leven was aanwezig, totdat ik een paar meters verder een zwarte schim zag die mij zat aan te staren. Een tijd lang staarde ik terug naar hem. Ik probeerde hem te plaatsen in mijn herinneringen, maar ik kende hem nergens van. ‘Hé! Wie ben je? Waar ben ik?’ vroeg ik hem. Ik kreeg geen antwoord. Omdat hij geen aanstalten maakten om mij te helpen, stapte ik naar hem toe. Bij mijn eerste stap kromp hij ineen, maar ik stapte door. Hij leek bang te zijn, al was daar geen reden toe. Ik zag niemand anders behalve hem die mij misschien zou kunnen helpen. Tenslotte zat hij vast in hetzelfde schuitje als mij. ‘Je hoeft niet bang te zijn. Ik zal je geen kwaad aandoen.’ zei ik kalm. Even leek het of dat hem had gerustgesteld, maar toen veranderde hij van mening en keerde hij zijn rug naar mij toe. ‘Hallo, ik ben Brooke. En wie ben jij?’ Nog steeds kreeg ik geen reactie terug. ‘Hé, ik praat tegen jou!’ riep ik kwaad. Ik pakte hem bij zijn schouder vast zodat hij zich wel zou moeten omdraaien. Sneller dan ik voor mogelijk hield, draaide hij zich met een ruk om en siste naar mij. Stokstijf bleef ik staan. Op het eerste zicht had hij normaal geleken. Ik had me vreselijk vergist. Hij was alles behalve normaal. Zijn tong was vooraan gespleten in twee. De schim had ogen maar er was geen pupil aanwezig. En het engst van al, had hij evenmin een gezicht. De ogen leken te zweven in de donkere kap die bevestigd was aan de zwarte mantel die reikte tot aan de grond. Terwijl de twee felrode ogen me helemaal opnamen, gaf de slangentong een lik aan mijn nek. Een rilling gleed langs mijn ruggengraat naar beneden. Huiverend probeerde ik mijn tranen onder controle te krijgen en de walging uit mijn hoofd te zetten zodat mijn lichaam minder zou beven. Mijn hart had moeite met bloed pompen naar de andere delen van mijn lichaam. De schim draaide zich om en met een onmetelijke snelheid rende hij weg. Zo snel dat hij een zwarte veeg vormde in het gele landschap. Ik weet niet hoelang het had geduurd voordat ik mij weer durfde bewegen. Enkele meters verder hoorde ik zacht gekreun en gehoest. Ik hoopte hevig op niet nog een of andere bedreiging. Op mijn tippen sloop ik naar een rotsblok die gelegen was bij de plaats waar het geluid vandaan kwam. Mijn ademhaling werd onregelmatig terwijl ik mijn nek zo ver uitreikte om te zien wat er zich achter het rotsblok afspeelde. Het enige wat ik zag waren een paar kledingstukken, sommigen gescheurd terwijl anderen nog bruikbaar waren. Een verscheurend gevoel van verdriet overweldigde mij toen ik zag dat er een paar kledingstukken van Maxim, Faith en Heather bijzaten. Ook al ging het mij voornamelijk om Maxim en Faith, Heather zou ik nooit dood gewenst hebben. Tranen rolden over mijn koud geworden wangen terwijl ik de geur van hun kledingstukken opsnoof in de warme avondzon. Ik was er zeker van dat die schim er voor iets tussen zat. Het zou vast niet lang meer duren voordat ik hetzelfde lot als mijn vrienden zou ondergaan. Ik schrok op door de hand die op mijn rug tikte, maar ik had de moed en wilskracht niet in me om mijn moordenaar in de ogen te kijken. Ik stelde me voor dat Heather hysterisch aan het schreeuwen was en mijn vrienden zouden haar het zwijgen op hebben gelegd. Samen zouden ze hierom dan weer gelachen hebben en op het moment dat ze het minst verwachtten zou de moordenaar toegeslagen hebben. Als zij zo aan hun einden waren gekomen dan zou mijn hetzelfde lot te wachten staan.
‘Euh, Brooke. We willen je heus niet storen, hoor. Maar zou je even…’
‘Normaal kunnen doen!’ snauwde Heather. Met een ruk draaide ik me om. Verwonderd bleef ik hen aanstaren. ‘Jullie leven nog!’ gierde ik. Ik knuffelde hen zowat dood. Maar ik kon me er niet toe brengen hen los te laten. ‘Ja, normaal dus.’ zei Heather sarcastisch, met haar ogen te hemel geslagen. ‘Waar waren jullie al die tijd? Hebben jullie die schaduw ook gezien? Waarom hielpen jullie mij niet?’ vroeg ik radeloos. Mijn bezorgdheid maakte plaats voor woede. Nu ik eenmaal wist dat ze al die tijd -net zoals ik- hier waren, dan hadden ze mij wel kunnen helpen. Mijn lichaam begon hevig te beven toen ik terug dacht aan dat moment. ‘Je bent helemaal in shock. Gaat het wel goed met je?’ zei April bezorgd. ‘Ja, het gaat wel weer over.’ Ik probeerde haar gerust te stellen maar ze kende me te goed. Ze wist dat ik iets achter hield. Ongelovig bleef ze naar me kijken. Ik maakte haar duidelijk dat ik er niet over wou praten. Eindelijk wendde ze zich van me af en voegde zich bij de rest die druk in de weer waren met het overleggen van onze volgende stap. ‘Dus wat doen we? Ik ga hier niet zomaar zitten duimendraaien. Wie weet zijn onze ouders al een zoektocht gestart.’ zei Faith. Ik keek naar de rest en probeerde hun gedachten te peilen. Heather liet zich vallen in het zand en sloeg haar hoofd achterover. Seth en Maxim speculeerden over welke geheime organisatie ons hierheen had gebracht. Hun theorieën gingen van de FBI tot aliens. Het verbaasde me dat ze wel de stelling van Pythagoras wisten, maar tegelijk ook zo kinderachtig konden zijn. Faith zuchtte en klaagde over de verstikkende hitte. Ergens had ze wel een punt. We zouden het hier niet lang meer uithouden –hoogstens twee dagen- als we geen water hadden. In mijn hoofd was ik al een plan aan het maken. We zouden heel deze woestijn moeten uitkammen om een waterbron te vinden, en dat nog eens in twee dagen. De wanhoop was nabij, maar toen April me wenkte, werd ik uit mijn gedachten gehaald. Hier had ik echt geen zin in. Ik wist dat ze mijn gedrag van daarnet weer zou aanhalen. En omdat ze mijn beste vriendin was zou ik niet kunnen liegen tegen haar. Toen ik naast haar stond, bleef ik vertwijfeld naar de grond staren, wachtend totdat zij iets zou zeggen. Maar dat gebeurde niet. Ik kende haar goed genoeg om te weten dat ze wachtte tot ik zou beginnen met een gesprek. Als vriendin verwachtte ze van mij dat ik eerlijk was en altijd naar haar toekwam als er iets op mijn lever lag. ‘Dus…’ zei ik. ‘Dus…’ zei zij. ‘April, het was echt smerig en ik weet niet eens of het echt gebeurd is. Misschien komt het door een zonnesteek.’ zei ik radeloos. ‘Brooke, vertel het me nu gewoon. Wat als je –weet ik veel wat je bedoelt- nou eens echt gebeurd was. Twee uur geleden waren we nog aan het vechten in de meidentoiletten en nu zitten we hier in deze idiote en snikhete woestijn. Als jij er zo van in shock bent, kan het ook een gevaar voor ons vormen.’ Uiteindelijk gaf ik toe. Ik vertelde haar over de zwarte schim, over zijn slangentong, over zijn ogen en zijn abnormale snelheid. April gaf me een knuffel en besloot dat de rest van de groep er ook van moest weten. ‘Ieuw, heeft hij je echt ‘gelekt’? Dat is zó goor!’ tierde Heather.
‘Ja, en straks doet hij hetzelfde bij jou als je je klep niet houdt.’ zei Maxim. ‘Kom hier, zusje.’ Hij keek met een pruillip naar mij en hield zijn armen open. Ik knuffelde mijn broer terug. ‘Het gaat heus wel weer.’ zei ik tegen hem, nadat hij me niet meer los wou laten. ‘Maxim, onnozelaar. Laat me weer los.’ Eindelijk liet hij me los. Ik moest wel toegeven dat die knuffel me deugd had gedaan.
‘We moeten onze volgende stap bedenken. Weeg de voor- en nadelen tegen elkaar af want in deze situatie kan elke stap van belang zijn.’ zei Seth. April was altijd al de beste geweest in het denkwerk. Iedereen keek haar hoopvol aan, in de wetenschap dat zij wel met een goed plan zou komen. ‘Eerst en vooral moeten we water zien te vinden. We zouden kunnen opsplitsen, maar dan lopen we meer gevaar. Zeker nu we weten dat er zwarte schimmen bestaan. We weten niet wat er hier nog allemaal rondloopt. Ofwel kunnen we bij elkaar blijven, maar dan duurt het weer langer voordat we water vinden.’ ‘Bij elkaar blijven.’ riepen we in koor. Omdat er niet veel mee te nemen viel, had ik voorgesteld dat we de kleren, die ze uitgetrokken hadden, beter meenamen voor het geval dat het wat kouder werd. De zon scheen met nog een paar zachte lichtstralen over het landschap. Eindeloze uren stapten we voort, totdat de zon bijna onder ging. Normaal gezien zouden we nu een kampvuur moeten maken, de tenten opzetten en de slaapzakken uitrollen. Maar in plaats daarvan lieten we ons zakken in het zand, trokken zo veel mogelijk kleren aan en rolden ons in een bolletje. Ik wist hoe koud de nacht kon zijn in de woestijn. Deze ijzingwekkende koude overtrof al mijn verwachtingen. Ik keek naar mijn horloge om in te schatten hoelang ik deze koude nog zou moeten trotseren. Voor de eerste keer merkte ik dat in deze wereld tijd en ruimte geen betekenis hadden. De tijd was stil blijven staan op half één ‘s middags. ‘Brooke, ben je nog wakker?’ fluisterde Heather. ‘Ja,’ zei ik, ‘wat is er?’ Ze had blijkbaar nog niet door dat de rest ook wakker was. ‘Het spijt me van… alles.’ zuchtte ze. Faith en April lagen naast me. Hun ogen vlogen open. Heathers verontschuldigingen hadden ze nooit gedacht te horen te krijgen. ‘Het geeft niet.’ antwoordde ik.
‘Jawel! Hoe kun je mij nu niet haten, na alles wat ik je heb aangedaan!’
Ondertussen waren we al rechtgestaan en keken we elkaar recht in de ogen.
‘Wie zegt dat ik je niet haat?’
‘Waarom word je dan niet boos?’ zei ze gefrustreerd
‘Omdat een schuldgevoel aanpraten veel effectiever is.’
Een glimlach vormde zich rond haar lippen.
‘Dus er zit toch ergens diep in jou een duister kantje.’
Die uitlating liet ons allemaal lachen. Misschien had ik wel een duister kantje dat in mij borrelde als het nodig was. Maar ik wist dat Heather niet zo ‘slecht’ was als ze uit liet schijnen. ‘Jongens, ik heb het ijskoud.’ zei April. Instinctief propten we ons samen. Door onze warmte zou hopelijk onze lichaamstemperatuur op peil blijven. Het moest er eigenaardig hebben uitgezien vanuit de lucht. Doordat we zo dicht bij elkaar lagen, voelde ik me op een of andere manier toch veilig ondanks de duisternis die ons omringde.

Ik werd met een schok wakker, maar gelukkig lag ik nog steeds in het zand dat opgewarmd was door de ochtendzon die al het levende verwelkomde.
Deze nacht had ik een vreemde droom gehad.
Mijn voeten peuterden in het zand dat schuurde tegen mijn perzikkleurige huid. Terwijl ik naar hen bleef staren, zei een diepe, zware stem tegen me dat de andere wereld dichterbij was dan ik dacht. Bij de stem stelde ik me een oude, wijze man voor die door zijn wijsheid het leven helemaal doorgrond had. Ik kreeg het gevoel dat hij wist hoe de vork in steel zat, maar het enige wat ik te horen kreeg was: ‘Zoek de waterbron.’
Langzaam tilde ik mijn hoofd op en zag uit de bewolkte hemel een sprietje licht schijnen. Toen ik zag dat de lichtstraal scheen naar een plek ongeveer 5 kilometer vanwaar ik stond, sloot het gat in de hemel zich alweer. Met mijn mond vol tanden richtte ik mijn hoofd weer naar mijn voeten. Zachtjes stroomde nu helderblauw water over mijn voeten. De verfrissende koude van het water voelde goed na snikhete dag. Met mijn ogen dicht bleef ik uren in het water staan. Wanneer ik mijn ogen terug opende was het water gestegen tot aan mijn dijen. Ik wou achteruitstappen, weg van het water lopen, maar ik botste tegen een stalen wand. De wand vormde met nog 3 andere stalen muren een kleine ruimte. Aangezien er geen deuren, ramen of luchtkokers te bespeuren waren, zat ik dus gevangen. Het water bleef in grote hoeveelheden stijgen en uiteindelijk moest ik mijn laatste hap lucht nemen. Daarna dompelde ik onder water. Eerst kreeg ik een harde schok te verduren door de kracht van het water. Ik opende mijn ogen en aan de andere kant van de ruimte zag ik twee rode ogen naar me staren. Deze keer zwoer ik dat zijn ogen meelachten met zijn mond als hij die had gehad. Ondanks dat hij geen mond bezat, verstond ik wel de boodschap die hij wou overbrengen. De woorden ‘Ik kom je halen’ sijpelden binnen in mijn hoofd. Tijd om erover na te denken had ik niet want met een slag van het water, knapte mijn nek en bleef het maar hangen zonder dat ik er controle over had. Daarna kwam het moment dat ik wakker werd. Nu kon ik er pas over nadenken, maar algauw had ik de uitkomst gevonden. De zwarte schim zou me komen halen. De Dood zou me komen halen. Als de tijd er rijp voor is, zou hij mijn ziel wegrukken uit mijn lichaam. Langzaam zou ik het leven dat in me zat, voelen weglopen. Uit het de miljoenen bloedvaten die in me zaten, uit mijn hersenen en uit mijn hart dat op het allerlaatst gevuld zou zijn met de liefde van mijn vrienden en wellicht ook van mijn ouders en dat zou verschrompelen tot een zwarte, lege klomp vlees. Maar op die manier zou ik beslist niet eindigen. Mijn einde zat er bijlange na nog niet in. Impulsief schreeuwde ik de rest wakker. Omdat ik wist hoe gestoord dit zou klinken, smeekte ik hen om voor een keer naar mij te luisteren zonder me te onderbreken. Terwijl ik stap voor stap mijn droom uitlegde, zag ik hun gelaatsuitdrukkingen veranderen van ietwat verward naar gewoonweg stomverbaasd. Een voor een keek in hun ogen om hoogte te krijgen van hun gedachten. Seth en Faith hadden de helft van mijn droom niet eens goed verstaan omdat ze nog half aan het slapen waren. April en Maxim keken me aan en ik zag hen bidden voor me dat het ooit terug zou goed komen met me. En degene waarvan ik steun het minst verwacht had, zei met een vriendelijke glimlach: ‘Oké, leid er ons maar naartoe.’ De reactie van Seth, Faith, April en Maxim was minder hartelijk en dat was nog zacht uitgedrukt. ‘Mensen, luister eens naar haar.’ zei Heather. ‘Die waterbron daar… ’ ik nam haar arm vast en draaide hem de andere richting in omdat ze naar de tegenovergestelde kant wees, ‘Ik bedoel daar, is onze enige kans op overleving. April, als je zo slim bent als ze zeggen, weet je dat mensen dagelijkse behoeftes nodig hebben om te overleven. Maxim en Seth, jullie denken toch niet dat de “FBI” jullie hier zo meteen komt redden? En Faith, wat ga jij hier doen? Wachten op je “droomprins” terwijl je leuke figuurtjes tekent in deze grote zandbak?’
Na al wat Heather had gezegd, moesten ze wel toegeven dat ze een punt had. Dus ze besloten de beledigingen te negeren. Op weg naar de plek die in mijn droom werd aangewezen, hoorde ik iedereen klagen. Ik wist ook wel dat het warm was en ik was me er van bewust dat mijn droge keel snakte naar water en mijn maag naar voedsel, maar klagen en zagen zou de situatie er niet beter op maken. De enige reden waarom ik me nog niet kwaad had gemaakt was, omdat de oplossing vlakbij was. Maar vergis je niet, ik was mateloos geïrriteerd. ‘Br... Bro… Brooke!’ stotterde Faith. Door al het geklaag hoorde ik haar amper. ‘Brooke! Je had gelijk! Zie je dat?! Water! Water! Water!’ Faith was door het dolle heen. Ze bleef maar op en neer springen. Haar energie kende blijkbaar geen grenzen. Zo dartel als een veulen huppelde ze naar de waterbron totdat ze dichterbij kwam. Ze zakte door haar knieën in het zand. Haar hoofd hing verdrietig naar beneden. Als een gek ging ze met haar handen door het zand, hopend dat het water terug zou keren. ‘Nee… Dit kan niet waar zijn. Daarnet was het er nog!’ zei ze door het snikken door met een gebroken stem. Dit kon inderdaad niet waar zijn. Iedereen had het gezien. Het kon toch niet zijn dat we het ons verbeeld hadden. Een fata morgana, zo noemde het volgens mij. Maar daarnet was ik er nog zo zeker van. In de droom werd het zo precies aangeduid. ‘Faith, het komt wel goed.’ fluisterde ik tegen haar. ‘Nee! We gaan dood, begrijp je het dan nog niet. Maak je toch geen illusies en wees niet zo naïef! Soms word ik echt gek van jou!’ schreeuwde ze tegen mij met haar diepblauwe ogen vol van wanhoop en verdriet. Haar woorden troffen me als de bliksem, maar ik probeerde ze te relativeren. Ze was kwaad, ze meende dit niet echt.
In een flits zag ik de waterbron weer verschijnen. Ik stond versteld. Hoe moest ik op dit moment vertrouwen op wat ik zag terwijl mijn hersenen me daarnet iets helemaal anders vertelden? Of was het net andersom? Allen staarden we naar de reusachtige plas water. Omdat ik als enige blijkbaar de intentie had om op verkenning te gaan, liep ik naar de plek. Maar net wanneer ik mijn hand in het water wou steken, hield April me tegen. ‘Wie weet wat er allemaal in dat water leeft.’ zei ze.
‘Heb je een beter plan?’ vroeg ik.
‘Nee, maar een gewaarschuwd mens telt voor twee, zeiden mijn ouders vroeger. Stel dat het vergiftigd is of dat er een of ander beest in zit.’
‘Er is maar een manier om daarachter te komen.’
Ik trok mijn hand los uit Aprils greep en stak hem in het water.
Alles in mijn hoofd begon te draaien. Mijn zicht verdween als sneeuw voor de zon net zoals de euforie die ik daarnet nog gevoeld had. ‘Brooke! Brooke!’ hoorde ik iedereen roepen, maar algauw dempten hun stemmen. Alweer hoorde ik iemand mijn naam schreeuwen. Toen ik de stem herkende en ik moest een glimlach onderdrukken. Lydia was blijkbaar te koppig om te verdwijnen uit mijn leven.

Hoofdstukken

  • Er zijn nog geen hoofdstukken voor deze fanfiction geschreven...

Reacties:

Er zijn nog geen reacties op dit verhaal.