Welkom op FanFic.nl

De Nederlandse website waar je fanfiction kunt lezen én schrijven.

Nu on-line: (0)

Home » Harry Potter » you keep blurring in my mind [5/10] » 1. 'cause i can't stop time

you keep blurring in my mind [5/10]

9 mei 2016 - 20:29

2583

8

714



1. 'cause i can't stop time

Derde keer, goede keer. Ik val niet achterover wanneer we met een schok weer in 1998 belanden. Mijn adem ontsnapt me niet in een gesis dat me aan Sisselspraak doet denken. En hoewel ik liever niet weer gewoon zou worden aan hoe schrijnend de pijn in mijn litteken is als ik in de buurt van Voldemort kom, knoopt het mijn maag niet in één of andere vissersknoop die zelfs Hermelien met haar toverstok niet zou kunnen ontwarren.
Rook, aarde, het Verboden Bos. Zonder diep adem te halen, weet ik hoe mijn omgeving zal ruiken. Ik beleef deze avond al voor de vierde keer.
“Zijn we allemaal nog heel?” vraagt Ron. Ik word hier steeds beter in, hij ziet er alsmaar bleker uit nadat we onze tijdreis gemaakt hebben. Hij bibbert zelfs, zijn toverstok glipt bijna uit zijn hand, maar Hermelien knijpt hem zachtjes in zijn pols en het vluchtige glimlachje dat hij haar schenkt, laat haar, en mij, weten dat het met hem wel in orde komt.
Ik wou dat ik dit met Ginny kon delen, maar het is beter zo. Het is beter dat ze zich niet herinnert dat ooit, in een andere - in de óriginele - tijdlijn, Fred Wemel de Slag om Zweinstein niet overleefde.
“Ik voel me prima,” zegt Hermelien, die het zo gewoon is om met een Tijdverdrijver te werken dat ze zelfs geen neveneffecten meer ondervindt.
Ik ondervind die wel. Mijn oren gonzen. Ik voel me misselijk door de pijn die door mijn brein heen scheurt. En ik weet dat als ik me niet snel focus op wat ik moet doen ik Voldemorts gedachten weer zal betreden, zal zien wat hij ziet.
Adem in. Adem uit. Mijn borstkas voelt verstrikt, alsof Duivelsstrik zich om me heen gewikkeld heeft en me nu tot moes wil knijpen. Adem in. Adem uit.
“Harry?”
Ik kijk op. Hermeliens bezorgdheid staat zoals gewoonlijk op haar gezicht te lezen, terwijl Ron rondkijkt, de omgeving in zich opneemt, ondanks dat dit eveneens zijn vierde keer is. Loena draait de Tijdverdrijver rond op haar handpalm alsof het niet het gevaarlijkste speeltje in de wereld is.
“Het gaat goed. Prima.” Ik wrijf met een grimas over mijn voorhoofd. “Het is gewoon elke keer weer vreemd.”
“De tijd is zo leuk,” fluistert Loena dromerig, waarop Hermelien haar eindelijk de Tijdverdrijver afpakt en hem in haar roze handtasje steekt. “Hey!” Ze pruilt, staart naar waar haar speeltje verdwenen is. “Mag ik ‘m straks terug?”
“Ja hoor, straks mag je hem terug.”
“Harry, waar wacht je op? Ga!” Ron duwt me plots vooruit en ik vind mijn voeten, loop richting het kasteel. Net voor ik de hoek om loop, hoor ik nog: “Laat Fred niet sterven!”

Niemand begrijpt het. Ik ben het zo beu.
Heel mijn leven lang heeft in het teken van Voldemort gestaan: mijn ouders, de Duffelingen, al mijn jaren op Zweinstein. Getraind voor de confrontatie; dat zelfs niet eens, dat ik overleefde was nooit het plan – klaargemaakt voor de confrontatie, voor het sterven.
En nu is hij dood en ontsnap ik nog niet aan hem. De duizenden gesprekken, interviews, de musea, de jaarlijkse herdenking. Iedereen die ik tegenkom, buigt tot op zijn of haar neus en vraagt me dan over hem.
Ik wil niet meer aan hem denken, maar dat laat de wereld me niet toe.
En dan dit... Tot een week na de terugkeer uit de tijd zal ik nachtmerries hebben, wakker worden met een brandende pijn in mijn voorhoofd die zo eng veel voelt als de echte pijn die ik tijdens mijn Zweinsteinjaren zo heb moeten verduren dat ik elke keer een paar minuten denk dat hij terug is.
Ik ben blij dat we ze terug kunnen brengen, dat ze niet hoeven te sterven.
Maar ik ben het zo beu in het verleden te leven.

Het is haast te gemakkelijk. Ik sluip het kasteel in, met mijn onzichtbaarheidsmantel om, en steven meteen naar de zevende verdieping. Daar ben ik nog net op tijd om mezelf “Protego!” te horen fluisteren om Percy en Fred van de ontploffing te beschermen.
Ik zie ze naar achteren geblazen worden, zie hoe ze dan wel stoffig en bloederig zijn maar ze leven, krabbelen overeind, staan verbaasd naar de muur te staren. En dan kijken ze elkaar aan, beseffen dat ze maar net aan de dood ontsnapt zijn, en knuffelen elkaar zoals alleen broers dat kunnen.
Ik zie de versies van mezelf van vorige tijdreizen niet, alleen de versie die er die dag hoorde te zijn, maar ik weet dat ik er meerdere malen ben. Onzichtbaar.
Ik vertrouw mezelf, móet mezelf vertrouwen in een onderneming als deze, maar kom toch elke keer kijken. Gewoon, om zeker te zijn.
Als ik zeker ben dat Fred écht nog leeft, laat ik mezelf en de drie Wemels achter en zet mijn tocht verder.
De magie is altijd ontzettend tastbaar deze avond. Om me heen suizen spreuken, die uiteindelijk een krater in de muur slagen. Verlamde Dooddoeners liggen op de grond, krijgen een veel zachter lot dan de nietsziende Zweinsteinstudenten die door het gevecht nooit weer zullen bewegen. De lucht voelt verstikkend warm van de aanvallende spreuken.
Met mijn tanden op elkaar geklemd loop ik verder. Ik doe Vaalhaar verstijven voor hij Belinda Broom nog erger kan toetakelen, maar ik kan haar niet volledig redden - het is dit of niets. Ik hoop dat ze het begrijpt.
Navigeren wordt moeilijker. Langs alle kanten komen vechtende tovenaars dichter naar me toe. Mijn toverstok is glibberig in mijn bezweette hand. De mantel houdt alle warmte binnen, die ondertussen zinderend is geworden.
Expelliarmus!’ Voor deze expeditie was ik nog zo slecht in Non-Verbale Spreuken, maar ik mag niet ontdekt worden. In een ruimte vol mensen die mijn stem kennen, die er een heel jaar op gewacht hebben, is het een kwestie van leven of dood dat ik het kan.
Dus kan ik het nu.
De Dooddoeners vallen als vliegen, nu ik ze ontmantel zonder dat ze zien waar deze nieuwe tegenstander vandaan komt. Het is meer de verwarring dan het verliezen van hun toverstok dat hen de das om doet.
Ik sleur Kasper Krauwel hardhandig het kasteel weer in voor hij zijn dood tegemoet kan lopen. Aan hem laat ik mezelf wel zien, anders zou het geen effect hebben. Deze jongen is te enthousiast voor zijn eigen goed. “Ik heb je boven nodig, Kasper,” zeg ik, laat mijn hoofd tussen de plooien van mijn mantel verschijnen. “Zevende verdieping, Kamer van de Hoge Nood. Zorg dat alle gewonden daarheen gebracht worden en ga dan mevrouw Plijster halen, oké?”
“Oké, Harry!” En weg is hij.
Ik laat mezelf weer verdwijnen.

De eerste keer kwam ik terug voor Fred. Ron zou me nooit vergeven hebben als hij niet mijn prioriteit was geweest. Omdat Ron mijn beste vriend is en ik het niet langer aankon om George zo diep verdrietig te zien, werd het vanzelfsprekend dat we Fred als eerste zouden redden.
Met ingehouden adem waren we 2001 weer in gewerveld. We hadden ons aan elkaar vastgeklampt, maar dat had niet verhoed dat we op onze bek terecht kwamen in de vertrouwde, koele kamer. Op knikkende knieën hadden ze me Loena en Berts kantoortje ingeleid en na een lange namiddag van vertellen over hoe we precies te werk waren gegaan, mochten we op iets minder knikkende knieën het Haardvuur in naar het Nest.
Ron huilde toen hij Fred niet zag, maar die bleek gewoon in de shop te zijn, samen met een George die eruitzag als de stralende versie die we al drie jaar niet meer te zien hadden gekregen.

Remus en Tops vinden was moeilijker geweest, want ik had hen niet zien sterven zoals dat bij Fred het geval was, en niemand had me ooit durven vertellen waar de lijken precies gevonden waren.
De tweede keer dat ik terugging naar de Slag om Zweinstein was een kwelling. Ik sloop door het kasteel, net als nu, onder een onzichtbaarheidsmantel met een Tijdverdrijver om. Het kostte verschillende tijdsprongen voor ik ze vond.
Door het voorwerp zo te mishandelen, was het aan het einde van die avond helemaal dolgedraaid. Gelukkig was het niet de Tijdverdrijver waarop we rekenden om weer thuis te komen: Hermelien hield de Grote Tijdverdrijver altijd veilig bij, omdat het er één was die maanden in plaats van uren terug kon draaien.
Het is het allergevaarlijkste wapen dat tot op het heden in het Ministerie gecreëerd werd.
Ik vond Remus en Tops uiteindelijk toen het al te laat was. Even had ik me tegen de muur gedrukt, bevend van de pijn en de vermoeidheid. Ze hier zien was moeilijker geweest dan ze in de Grote Zaal zien, want ik kon zweren dat ik het licht in hun ogen nog zag doven.
Ik raapte mezelf zo goed als ik kon weer bij elkaar, draaide de tijd al voor de vijfde keer een uurtje terug en begon opnieuw. Zeker zijn dat Fred het overleefde, en dan rennen naar waar ik Remus en Tops gevonden had. Op die manier had ik zelfs speling van een half uur, maar ik durfde niet van mijn plaats te gaan, bang dat ik ze net zou mislopen, weer opnieuw zou moeten komen.
Teddy woonde niet meer in mijn huis toen ik er die avond weer terug kwam.

Dus nu weet ik waar ik moet zijn, hoeveel tijd ik heb om tussen hen en Fred in meer mensen van hun tragische lot te redden. Mijn voeten branden van het lopen. Ik kom hijgend en zwetend tot stilstand in de toren waar, in de verschrikkelijke tijdlijn, dit koppel om het leven komt.
En ik red hen. Zonder dat ze ooit zullen weten dat ik het was, zonder hun kind alleen achter te laten in een wereld die dan misschien al iets aardiger is voor wezen dan in mijn eigen jeugd, maar nog steeds niet aangenaam.
Ik hou ze nog even in de gaten, maar ze zijn veilig.
Dolochov en Bellatrix liggen dood op de grond. Voldemorts schreeuw wanneer hij zijn trouwste dienaar verliest, scheurt door me heen.

In deze tijdlijn heeft Molly Wemel nooit moeten doden, maar haar familie twijfelt er niet aan dat ze dat zou kunnen, dat ze dat zou dóen zonder er ook maar bij stil te staan. Maar nu moet ze niet, dus nu zal ze niet af en toe plots overvallen worden door zo’n diep schuldgevoel dat ze helemaal blokkeert.
Bellatrix verdiende het, verdiende het haast evenveel als Voldemort. Maar Molly Wemel is geen moordenaar. Ze kan het niet aan te weten dat ze een leven genomen heeft.
En nu hoeft dat ook niet.

Ik zou weg kunnen gaan. Alleen de eerste keer bleef ik tot het einde, keek hoe ik duelleerde met Voldemort en hoe de zaal ongelovig maar euforisch besefte dat het gedaan was.
De tweede keer verdween ik weer naar het heden, mijn heden, nadat ik zeker was dat Remus en Tops niet ergens alsnog te sterven zouden komen.
Nu… Ik wil al weken dat het eindelijk gedaan is, alle voorbereiding en calculaties en opstellen van hypotheses voor de toekomst, het tijdreizen zelf, het herbeleven. Ik wil de Slag om Zweinstein te ruste leggen.
En toch kan ik het niet, juist omdat het de laatste keer is. Wie kan ik nog redden? Wat kan ik nog doen? Als dit effectief de laatste keer is – laat het de laatste keer zijn, alsjeblieft – moet ik alles eruit halen dat nog kan.
Moe maar vastberaden zet ik het weer op een lopen. Mijn benen krijsen dat ze niet meer kunnen, maar het moet. Was ik maar Schouwer gebleven, denk ik eerst, want dan zou mijn conditie nog prima zijn. Maar dan denk ik: nee, want dan zou ik deze mensen niet kunnen redden.
Hierna. Hierna kan ik weer terug naar het Schouwerskantoor. Eindelijk.
Soms lijkt het zo weinig. “Vierenvijftig onschuldigen stierven,” zei ik tijdens een speech, in de allereerste tijdlijn. “Ik ben dankbaar dat het er maar vierenvijftig waren, maar zo diep bedroefd dat er zoveel moesten sterven. Als ik eerder… Als ik –”
Vaker is vierenvijftig ondraaglijk.
En ik kan ze nooit allemaal redden. Vijf. Vijf namen ken ik. Ik heb er nog een aantal gered, met een paar spreuken terwijl ik voorbij kwam, maar ik kan ze nooit allemaal redden.
Zoveel variabelen. Waar beginnen we met het terugdraaien, met de controle als we de tijdlijn van vierenvijftig mensen moeten uitpluizen?
Voor het eerst deze avond voel ik me even vreselijk als tijdens de eerste keer, toen ik wist, besefte, hoe ik al deze mensen voor me liet vechten en sterven.
Mijn maag draait zich om bij het zien van de lichamen op de grond. Straks zullen die allemaal naar de Grote Zaal gedragen worden, waar hun ouders in zullen storten, huilen over het lichaam van hun kind, hun kleintje. En ze zullen kijken naar dé Harry Potter en zich afvragen waarom ik ze niet beschermd heb.
Ik blijf lopen. De mantel flappert in de wind. Brandende stukken kasteel brokkelen af, tuimelen het gras in. Het slagveld is het meest gehavend hier. De reuzen zwiepen hun knotsen zo wild in het rond dat het me niet verbaasd zou hebben mochten ze een hele toren neerhalen.
Ik zigzag om de benen heen, duik opzij om niet geraakt te worden, en – Sneep. Daar loopt hij, wordt hij meegesleurd door Lucius Malfidus.
Nee, zegt mijn hoofd. Dit is een slecht plan. Maar ik heb mijn toverstok al opgeheven, laat de mantel van me afzakken terwijl ik op hen af loop, en blaas Lucius weg zodra hij me in de gaten krijgt, met een woedende spreuk waardoor hij, zodra hij gedaan is met stuiteren, in een hoopje mantels ineen zakt.
“Potter!” Het feit dat Sneep niet naar zijn eigen toverstok grijpt, zegt me genoeg; die heeft hij niet meer. Ik laat de mijne ook zakken, maar versterk mijn grip erop, klaar hem te gebruiken moest het nodig zijn.
“Ik weet alles. Je herinneringen. Wat Perkamentus van je verlangde. Van mijn… Van Lily. Ik weet alles, Sneep. En ik wil je helpen. Je kan een nieuw leven beginnen, zodra Híj dood is.”
Hij snapt het niet. Uiteraard, ik hoor ook niet te weten wat ik weet. Die herinneringen heeft hij altijd geheim gehouden. Toen ik er een fractie van zag tijdens mijn Occlumentielessen werd me wel duidelijk dat hij die niet wilde delen.
“Je weet dat je moet sterven?” vraagt hij uiteindelijk. Ik knik. “Uiterst ongewoon ben je, Potter. Waarom –“
“Je bent geen slechterik. Je bent… echt een verschrikkelijk mens geweest, maar iedereen verdient een tweede kans. Perkamentus heeft je gebruikt om van Voldemort te winnen en dat werkte – eh, dat, ik geloof dat het gáát werken… maar daar moet jij niet je leven voor geven.”
Waarom doe ik dit? Wáárom doe ik dit? Godverdomme, Bert doet me wat aan.
“Geef me je herinneringen. Er is nog iemand die ze moet zien, en dan… Dan is het gedaan, Sneep. Dan help ik je met het Ministerie en krijg jij je nieuwe kans.”

Wie had kunnen denken dat ik ooit nog eens een welgemeende “bedankt” van Severus Sneep zou krijgen.

Het feest is losgebarsten. Ik hoor het achter me, Fred en George laten het knallen. Daar hoef ik niet voor te blijven, dat heb ik al eens gezien. Dus nadat ik zeker ben dat het de Orde is die Sneep vindt, vertrek ik richting mijn vrienden.
Ron, Hermelien en Loena glimlachen me toe terwijl ik rustig en volledig zichtbaar aangewandeld kom. Ik voel me verlost van een zware last nu we dit gevecht voor de laatste keer verlaten. Ik huppel nog net niet.
Er wordt niet veel gezegd. Dat komt nog. Op het Ministerie in 2001 zal ik alles tot in de kleinste details moeten vertellen, dus vragen mijn vrienden nu nog niets. Daar ben ik ze dankbaar voor.
Het is meer een groepsknuffel dan iets anders wanneer Hermelien de Tijdverdrijver rond ons vieren bindt en ons drie jaar de toekomst in draait.

Ik merk het meteen.
Alles is anders.


Reacties:

1 2

Rebella
Rebella zei op 11 mei 2016 - 10:05:
Eén woord: indrukwekkend.


xDevilBitch
xDevilBitch zei op 22 aug 2015 - 19:36:
Harry, ontzettende sukkel die je bent. In elk geval fijn dat je hem net zo helder hebt gemaakt als in de boeken. Maar ARGH.
Oh, en ik weet niet meer wie Bert is. Misschien zou ik de boeken ook nog eens in het Nederlands moeten herlezen, maar ja.
Ik ben in ieder geval heel erg benieuwd hoe erg de wereld naar de kloten is.


Cynthia
Cynthia zei op 13 aug 2015 - 1:55:
Wat leuk en origineel bedacht dit, Kay! <3
Ik vond het stuk in het midden persoonlijk ietwat langdradig en soms vroeg ik me af of het wel mogelijk is onzichtbaar te blijvenmet zo inmens veel vliegende dingen etc.
Voor de rest vind ik het cool en de eerste persoon leest in jou geval heel vlot weg en ik ben super nieuwsgierig naar wat er anders is! Mwiii, let's go<3


Nynlufx
Nynlufx zei op 12 aug 2015 - 23:33:
Het ergste aan de gedachte dat Harry, Hermelien, Ron en Loena wéten dat het anders zou zijn geweest als ze Fred en Tops en Lupos en nog een hoop meer niet gered zouden hebben, maar dat de rest van de familie dat niet weet, is het gevoel dat ze zouden hebben als ze George bijvoorbeeld zo gelukkig zouden zien: waarschijnlijk een pijnlijke mix van verdriet en blijdschap.

Beetje onduidelijk maar ik hoop dat je m'n punt begrijpt.(beetje zo erg onduidelijk dat ik er zelf nauwelijks iets van snap, meh)

Maar dit is prachtig en een het voorkomen van de dood is een heel Harry-achtig ding om te doen.

Melding voor mij again


xNadezhda zei op 12 aug 2015 - 16:02:
Ooooooooooh.
Ik ben eventjes onder de indruk. Ik vind dit een héél interessante premisse en de laatste twee zinnen maken me ook op slag héél nieuwsgierig. Vooral, denk ik, omdat je daarmee duidelijk maakt dat de tijdreis die je hier beschrijft eigenlijk "pre-verhaal" is, als je me vat. De echte shenanigans beginnen nu, terwijl dit hoofdstuk al spannend en verwarrend was.

Ik ben het wel eens met Elise dat het onlogisch is dat hij Fred elke keer moet redden. Dat is meer Groundhog Day dan Tijdverdrijver. In PoA redt hij zichzelf en Sirius van de Dementors, in een tijdlijn waarin dat al gebeurd is. Dus als hij hier komt vanuit een tijdlijn waarin Fred gered is - hmmmmmm. Okay. Nee. Je Tijdverdrijver móet wel anders werken dan in PoA, anders had er nooit een andere tijdlijn bestaan dan die waarin Fred leeft.

Eh. Ik weet 't niet.

Ik vind 't overigens wél logisch dat ze alleen naar de Slag om Zweinstein tijdreizen. Hoe verder je gaat, hoe instabieler het wordt, non? Daarnaast: je mag niet gezien worden. Hij had Sirius, James en Lily nooit kunnen redden zonder gezien te worden, ook niet met Onzichtbaarheidsmantel, of in elk geval was het risico veel te groot geweest. In zo'n groot gevecht is het overzicht toch al volledig weg, dan maakt een Harry meer of minder ook niet uit.

Het enige wat me opvalt is dat je wat slordiger schrijft dan normaal. Misschien komt het doordat je veel met Engels bezig bent geweest, of ik ben gewoon niet meer zo gewend aan Vlaams, maar taaltechnisch kloppen er een aantal dingen niet. Da's jammer, want je beeldspraak is juist altijd zo mooi *.*

Anyway. As I said: dit is heel intrigerend en veelbelovend en ik ben ontzettend benieuwd naar hoofdstuk twee! <3